Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
Overwegingen
I&R-systeem in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, (zie onder meer de uitspraken van 19 december 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BZ1131 en van 25 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:74), oordeelt het College dat verweerder ook bij de oplegging van heffingen op grond van de Regeling het I&R-systeem als uitgangspunt mag nemen voor de vaststelling van het op het bedrijf aanwezige aantal runderen. Wel bestaat hierbij de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Appellant bestrijdt op zichzelf niet de juistheid van het in het I&R-systeem voor zijn bedrijf geregistreerde aantal GVE, maar stelt dat hij uit had mogen gaan van het aantal GVE zoals dat uit het door hem gebruikte managementprogramma volgt. Het gebruik van dit managementprogramma voor het berekenen van het aantal op het bedrijf aanwezige runderen is evenwel voor eigen rekening en risico van appellant en maakt niet dat verweerder van een ander aantal GVE had moeten uitgaan. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht had appellant de mogelijkheid om in het I&R-systeem na te gaan of hij het maandgemiddelde juist had berekend. Appellant had voorts uit de nota van toelichting bij de Regeling (Stcr. 2017, nr. 9915, p. 8) kunnen afleiden dat bij de berekening van het maandgemiddelde moet worden afgerond tot twee decimalen achter de komma. Verweerder heeft in de minimale overschrijding van het doelstellingsaantal dan ook geen aanleiding hoeven zien tot toepassing van de in artikel 13, derde lid, van de Landbouwwet neergelegde hardheidsclausule. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.