Bij besluiten van 24 en 31 maart 2018 en 7, 14 en 21 april 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante heffingen opgelegd van € 1.404,- voor periode 1, van € 3.912,- voor periode 2, van € 6.182,- voor periode 3, van € 5.870,- voor periode 4 en van € 4.085,- voor periode 5.
Bij afzonderlijke besluiten van 8 augustus 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten gegrond verklaard, de primaire besluiten herroepen en aan appellante heffingen opgelegd van € 1.011,36- voor periode 1, van € 2.227,20- voor periode 2, van € 4.497,60 voor periode 3, van € 4.185,60,- voor periode 4 en van € 2.400,- voor periode 5.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Bij besluit van 22 september 2018 heeft verweerder op grond van de Regeling aan appellante heffingen opgelegd van € 1.011,- voor periode 1, van € 2.227,- voor periode 2, van € 4.498,- voor periode 3, van € 4.186,- voor periode 4 en van € 2.400,- voor periode 5.
Bij besluit van 14 december 2018 heeft verweerder het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellante is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.