In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 maart 2020, zaaknummer 18/2532, werd het beroep van appellante, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, ongegrond verklaard. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 7.383 kg. Appellante voerde aan dat zij ten onrechte niet als knelgeval was aangemerkt en dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het College oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling en dat de minister terecht het bezwaar ongegrond had verklaard. Het College benadrukte dat appellante zelf de risico's van haar investeringsbeslissingen draagt en dat de nadelige gevolgen van haar beslissing om uit te breiden niet konden worden afgewenteld. De argumenten van appellante over de ziekte van een maat en de bouw van de stal werden niet als voldoende geacht om van dit uitgangspunt af te wijken. Het College concludeerde dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met artikel 1 van het EP en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Desondanks werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- voor appellante. Tevens werd het griffierecht van € 338,- vergoed en de proceskosten vastgesteld op € 1050,-.