ECLI:NL:CBB:2019:599
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de generieke korting op fosfaatrechten en de vraag naar individuele en buitensporige last voor melkveehouderij
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouderij, betwistte de toepassing van een generieke korting op haar fosfaatrechten, die was vastgesteld op 3.115 kilogram. De korting werd toegepast op basis van de Meststoffenwet, waarbij de minister het fosfaatrecht per 1 januari 2018 vaststelde. Appellante stelde dat deze korting leidde tot een individuele en buitensporige last, in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het College oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij, anders dan andere melkveehouders, niet in staat zou zijn om de korting te dragen. Het College volgde appellante niet in haar betoog dat de toepassing van de korting onterecht was, en oordeelde dat de omstandigheden van haar bedrijf, waaronder het gebruik van Belgische gronden, niet voldoende waren om een uitzondering te maken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om zich bewust te zijn van de risico's en de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel, en dat niet elk vermogensverlies als gevolg van dit stelsel als een buitensporige last kan worden aangemerkt. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van appellante.