Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2019 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
(gemachtigde: mr. T.A. van Grafhorst),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
- dat de door hem vanaf het fiscaal jaar 2003 gebruikte balansposten, waaronder de pensioenvoorziening, door de Belastingdienst waren aangeleverd en
- dat er een afspraak was gemaakt met de Belastingdienst over het in stand laten van de ambtshalve aanslagen tot en met 2002;
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellant heeft met zijn eerste grief aangevoerd dat de accountantskamer zijn klacht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens appellant volgt de verplichting voor een klager om zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk tegelijk in één klacht naar voren te brengen niet uit de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) en vloeit dit evenmin voort uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procedure of enig ander algemeen rechtsbeginsel. Verder heeft appellant betoogd dat betrokkene bij de Belastingdienst een pensioenvoorziening heeft opgegeven zonder vooraf te controleren of dit in het verleden ten laste van de winst was gebracht, hetgeen niet (volledig) het geval is geweest. Ook was betrokkene er van op de hoogte dat er problemen waren met de pensioenvoorziening. Desalniettemin heeft hij appellant hiervan niet op de hoogte gesteld. Deze gang van zaken voldoet niet aan de kwaliteit die je van een erkend accountant mag verwachten.
Beslissing
- verwijst de zaak naar de accountantskamer teneinde met inachtneming van deze
uitspraak inhoudelijk op klachtonderdeel a te beslissen;