Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Stichting Vestia (voorheen Stichting Vestia Groep), te Rotterdam (Vestia)
(gemachtigden: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk en mr. Ph.N.M. Creijghton),
[naam 1] , te [plaats] ( [naam 1] )
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
– in essentie – richt op het huisvesten van lagere inkomensgroepen. Eind 2012 beschikte zij daartoe over ongeveer 89.000 woningen en appartementen. In de jaren 2006 tot en met 2009 heeft Vestia in het kader van haar renterisicobeleid rentederivaten gekocht van en verkocht aan diverse financiële instellingen. Deze bestonden uit onder meer renteswaps (plain vanilla swaps), opties op renteswaps (swaptions) en opzegbare renteswaps (cancellable swaps). Tevens heeft Vestia gestructureerde (niet standaard) derivaten afgesloten, zoals ‘Bermudan cancellable swaps’, ‘callable swaps’, ‘extendable swaps’, ‘index-linked swaps’ en ‘constant maturity swap structuren’. Vestia heeft na 2009 haar derivatenpositie verder vergroot. Begin 2012 bleek zij door liquiditeitsproblemen niet (meer) in staat aan de met deze derivaten verbonden ‘margin calls’ van financiële instellingen te voldoen.
Uitspraak van de accountantskamer
II. betrokkene heeft in het kader van de hem opgedragen controlewerkzaamheden gedurende de controleperiode:
a. verzuimd klaagster te waarschuwen voor het bestaan, de (potentiële) omvang en de onbeheersbaarheid van die sub I. bedoelde risico’s en
b. verzuimd klaagster te wijzen op de (ook) voor de controlewerkzaamheden relevante ernstige tekortkomingen in de administratieve organisatie / interne controle (‘AO/IC’) van klaagster met betrekking tot de derivatenportefeuille. Zo heeft betrokkene, mede in het licht van de enorme toename in de omvang van de portefeuille gedurende de controleperiode, niet gewezen op (i) de hiervoor in sub I. beschreven ontoereikende administratie van de derivatenportefeuille, (ii) de te beperkte organisatie van Treasury & Control bestaande uit één persoon, ondersteund door één administratief medewerker, (iii) het ontbreken van een adequate functiescheiding tussen beleid, uitvoering, administratie en controle en (mede daardoor) (iv) het ontbreken van een adequaat risk management.
Betrokkene heeft integendeel gedurende de controleperiode in woord en geschrift bij de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van klaagster ten onrechte het vertrouwen gewekt dat klaagster haar zaken goed op orde en onder controle had, dat de door klaagster afgesloten derivaten beantwoordden aan het doel van beperking van renterisico en dat de verwerking van de derivaten in de administratie, de jaarrekening en het jaarverslag 2010 in overeenstemming was met de toepasselijke regels;
III. de door klaagster afgesloten derivaten en de daaraan verbonden resultaten en risico’s zijn onjuist en in strijd met de daarvoor geldende regelgeving in de jaarrekening 2010 verwerkt. Betrokkene heeft dan ook ten onrechte zonder commentaar het jaarverslag over dat jaar laten passeren, vaststellen en goedkeuren en heeft hij ten onrechte een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening 2010 afgegeven.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat – samengevat – Vestia over haar eigen jaarrekening 2010 klaagt. De accountantskamer heeft dienaangaande – in overweging 4.2.3 – het volgende overwogen:
een ieder(cursivering door Accountantskamer) bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) door een externe accountant als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van die wet en/of bedoeld in artikel 33, eerste lid, Wet RA door een registeraccountant een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Die bepaling bevat geen beperking in de hoedanigheid van de klager, terwijl daarvoor in de wetsgeschiedenis of in de jurisprudentie evenmin een aanknopingspunt is te vinden. Ter beoordeling ligt ook niet het handelen van klaagster voor doch of het handelen dan wel nalaten van de betrokken accountant in overeenstemming is geweest met de voor hem geldende wet- en regelgeving en gedrags- en beroepsregels. Het verweer faalt.”
6 april 2006 (ECLI:NL:CBB:2006:AW1973), met betrekking tot het tuchtrecht ten aanzien van registeraccountants en accountants-administratieconsulenten is het niet relevant of de klager een persoonlijk belang heeft bij het indienen van een klacht, terwijl de handelwijze van de klager of de (gestelde) motieven voor het indienen van de klacht evenmin ter zake doen. Van misbruik van klachtrecht zal niet snel sprake zijn. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de Wtra (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 397, nr. 3, blz. 9), waarnaar [naam 1] heeft verwezen, ook is toegelicht, is de tuchtrechtspraak erop gericht in het algemeen belang een optimaal functioneren van de accountant te verzekeren door in individuele gevallen tegen inbreuken op de wettelijke bepalingen en de ambtsethiek op te treden. In dit uitgangspunt ligt, aldus de toelichting, besloten dat de tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in het algemeen belang. In deze procedure staat, zoals de accountantskamer terecht heeft overwogen, slechts ter beoordeling of het in de klacht aan de orde gestelde handelen of nalaten van [naam 1] in overeenstemming is geweest met de voor hem geldende wet- en regelgeving en gedrags- en beroepsregels. Het betoog van [naam 1] gaat hieraan ten onrechte voorbij.