Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2017 op het hoger beroep van:
[naam 2]( [naam 2] ), beide te [plaats] , appellanten
[betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ), betrokkenen
gemachtigde van [betrokkene 2] : mr. G. Kattenberg).
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
(…)”
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellanten hebben tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun klacht aangevoerd dat daaraan de onjuiste veronderstelling ten grondslag ligt dat zij al vóór het beëindigen per
1 januari 2012 van hun boekhoudwerkzaamheden voor de drie [naam 3] -vennootschappen inhoudelijke kennis hadden van de jaarrekeningen 2010, zoals betrokkenen deze tijdens de zitting van de accountantskamer op 13 april 2015 hebben geïdentificeerd. Betrokkenen hebben echter niet aannemelijk gemaakt wanneer in 2011 de op 15 december 2011 opnieuw uitgebrachte jaarrekening 2010 van de Makelaardij aan hen zou zijn verstrekt. Hetzelfde geldt volgens appellanten zeker voor de op 15 december 2011 door [betrokkene 1] uitgebrachte jaarrekening 2010 van de Holding. In die jaarrekening kregen zij pas inzage nadat de curator in de faillissementen van de Makelaardij en de Holding deze jaarrekening in juli 2014 had overgelegd. Overigens kwam ook toen pas [betrokkene 1] bij hen in beeld. Verder hebben appellanten erop gewezen dat betrokkenen nimmer de letter(s) of representation bij deze jaarrekeningen 2010 hebben overgelegd. Ook de voor de conceptjaarrekeningen 2010 opgestelde letter(s) of representation heeft [betrokkene 2] niet ingebracht. Die conceptjaarrekeningen zijn overigens ook niet bij appellanten bekend.