Uitspraak
gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat te Den Haag.
1.Het procesverloop in hoger beroep
Op respectievelijk 27 en 28 januari 2014 hebben betrokkene en appellant nadere stukken ingediend.
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) juncto artikel 31, eerste lid, Wet turbo 2004 dient het hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer te worden ingesteld binnen zes weken na verzending van die uitspraak door de accountantskamer. Ingevolge artikel 43, eerste lid, Wtra juncto artikel 32, eerste lid, Wet turbo 2004, wordt het hoger beroep ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.
Zoals kan worden afgeleid uit de uitspraak van het College van 23 augustus 2010 (ECLI:NL:CBB:2010:BN5773) is een beroepschrift tijdig ingediend als dat binnen de termijn van zes weken ter post is bezorgd.
Met ingang van 22 november 2010 is [naam 2] (hierna: [naam 2]) benoemd tot waarnemend gerechtsdeurwaarder van het kantoor van appellant. Op 25 januari 2011 is die waarneming beëindigd en is [naam 3] benoemd tot waarnemend gerechtsdeurwaarder van dit kantoor.
I. onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan het uitoefenen van het wettelijk toezicht, nadat [naam 2] als waarnemend gerechtsdeurwaarder voor het kantoor van appellant was benoemd;
II. door het voeren van de klachtprocedure tegen appellant bevooroordeeld was en opzettelijk geen inhoudelijk onderzoek heeft verricht naar de bevindingen die klager aan hem rapporteerde aangaande het ‘wanbeheer’ van [naam 2];
III. evident met twee maten meet door geen boekenonderzoek bij [naam 2] te verrichten en de klachten van appellant aangaande het beheer van de derdengelden door [naam 2] niet te onderzoeken, terwijl hij bij appellant boekenonderzoek heeft verricht en naar aanleiding daarvan een tuchtklacht tegen appellant heeft ingediend;
IV. ten onrechte geen objectieve rapportage van bevindingen aangaande de waarneming door [naam 2] heeft opgesteld. Uit de e-mail van betrokkene van 24 december 2010, inhoudende een verslag van een gesprek tussen betrokkene en [naam 2] blijkt dat betrokkene geen enkele intentie had om de opmerkingen van appellant in zijn brief van 21 december 2010 serieus in onderzoek te nemen. Het had op de weg van betrokkene gelegen appellant uit te nodigen voor een weerwoord op hetgeen betrokkene met [naam 2] heeft besproken.
.De accountantskamer stelt vast dat appellant reeds eerder, op 30 augustus 2011, een klacht tegen betrokkene heeft ingediend, die op 13 januari 2012 ter zitting is behandeld. De accountantskamer heeft deze klacht bij uitspraak van 11 juni 2012 (nummer 11/1776, Wtra AK, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0266) in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Gelet hierop heeft de accountantskamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
1. betrokkene heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders onjuiste en misleidende informatie gegeven door - in het kader van een verzoek van appellant om uitstel van de zittingsdatum - te stellen dat het concept klachtschrift van 3 september 2010 ongewijzigd was ten opzichte van het bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders ingediende concept, waarop de kamer voor gerechtsdeurwaarders geen uitstel heeft verleend;
2. betrokkene heeft in het kader van een verzoek om verlenging van de schorsing van appellant informatie aan de kamer voor gerechtsdeurwaarders verstrekt, zulks zonder toepassing te geven aan de rechtsbeginselen 'hoor en wederhoor' en 'onschuldpresumptie';
3. betrokkene heeft ten onrechte in het klachtschrift gemeld dat de bewaringspositie per 31 december 2009 negatief was, terwijl dit niet door appellant was gerapporteerd;
4. betrokkene heeft in de pleitnota van BFT van 23 december 2010 (betreffende het hoger beroep inzake schorsing) verwezen naar de onduidelijke en risicovolle geldlening met [naam 4] en naar de e-mail van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, waarin deze vermeldt strafrechtelijke aangifte te zullen doen, zonder een en ander op juistheid te onderzoeken;
5. betrokkene heeft in strijd met het algemeen belang gehandeld doordat hij met kwade opzet heeft getracht appellant "koste wat het kost" uit het deurwaardersambt ontzet te krijgen;
6. betrokkene is in een gerechtelijke procedure als procesgemachtigde opgetreden en heeft op basis van zelf opgestelde rapporten de ontzetting of schorsing uit het ambt van gerechtsdeurwaarder van appellant gevorderd, terwijl dat onverenigbaar is met
het beroep van registeraccountant.
Gelet op het vorenstaande valt naar het oordeel van het College niet in te zien dat in de onderhavige tuchtprocedure wordt geklaagd over gedragingen welke reeds eerder voorwerp waren van inhoudelijke beoordeling door de tuchtrechter. Dat de in de onderhavige klacht aan de orde gestelde klachtonderdelen en die in de eerdere klacht als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zien op het toezicht op het beheer van derdengelden bij het kantoor van appellant in een periode vóór indiening van een eerdere klacht door dezelfde klager jegens dezelfde betrokkene, brengt niet met zich dat zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van een zodanige onderlinge verwevenheid dat deze klacht – in al haar onderdelen – niet-ontvankelijk moet worden verklaard op gronden ontleend aan de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure.
De vraag of de accountantskamer terecht heeft overwogen dat het hierbij gaat om feiten en omstandigheden die de klager ten tijde van de eerdere tuchtprocedure bekend waren of hadden kunnen zijn, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
Aangezien de klacht van appellant nog niet inhoudelijk is behandeld door de accountantskamer, zal het College de zaak verwijzen naar de accountantskamer om haar af te doen met inachtneming van de uitspraak van het College.
4.De beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- verwijst de zaak naar de accountantskamer teneinde haar, met inachtneming van deze
uitspraak, af te doen.
20 februari 2014.