In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een melkveehouder wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had een boete van € 40.547,- opgelegd, die later werd verlaagd naar € 9.506,-. De melkveehouder heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete en is in beroep gegaan bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond verklaard en de boete vastgesteld op nihil. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 9 september 2015 heeft de melkveehouder gereageerd op de door de staatssecretaris overgelegde gegevens. Het College heeft het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie in te dienen. De staatssecretaris heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bewijslast bij de melkveehouder ligt om aan te tonen dat de berekening van de overschrijding van de gebruiksnorm niet correct is. Het College heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet tijdig inzicht heeft gegeven in de gehanteerde marges, waardoor het hoger beroep ongegrond is verklaard.
De uitspraak van het College bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en legt de proceskosten van de melkveehouder ten laste van de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.