In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 februari 2018, geregistreerd onder de zaaknummers 16/1021 en 17/213, zijn appellanten, V.O.F. Gebroeders [naam], in beroep gegaan tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2015 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde oppervlakte van hun percelen en de toekenning van betalingsrechten. Het College heeft vastgesteld dat de minister bij het primaire besluit I betalingsrechten heeft toegewezen op basis van een geconstateerde oppervlakte van 39,51 hectare, maar dat appellanten in hun bezwaar een grotere oppervlakte hebben opgegeven. Het College heeft geoordeeld dat de minister de bezwaren van appellanten gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar dat de uiteindelijke toewijzing van betalingsrechten niet in strijd is met de regelgeving. Het College heeft ook geoordeeld dat de minister terecht de waarde van de betalingsrechten heeft gewijzigd vastgesteld en dat appellanten geen belang meer hebben bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit Ia. In de tweede zaak, 17/213, heeft het College geoordeeld dat de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor appellanten voor het jaar 2015 correct is vastgesteld, maar dat verweerder een onverschuldigd bedrag van € 797,95 heeft teruggevorderd. Het College heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 250,50.