In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de toewijzing van betalingsrechten voor het jaar 2015. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris, waarin hem betalingsrechten waren toegewezen en de uitbetaling daarvan was vastgesteld. De appellant stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de procedure en dat de oppervlakte van zijn perceel onjuist was vastgesteld. Het College oordeelde dat de appellant inderdaad niet correct was gehoord, wat leidde tot de gegrondverklaring van zijn beroep. Het College heeft de overige beroepsgronden van de appellant beoordeeld, maar deze werden ongegrond verklaard. De appellant had ook aangevoerd dat de betalingsrechten volledig uitbetaald moesten worden, maar het College oordeelde dat de regelgeving in dit geval niet van toepassing was. Uiteindelijk werd het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan werden in stand gelaten, omdat de toewijzing van de betalingsrechten correct was. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 992,- werden vastgesteld.