In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 november 2017 uitspraak gedaan in de beroepen van Maatschap [naam 1] en [naam 2] tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had aanvragen ingediend voor toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van deze rechten voor het jaar 2015, maar de staatssecretaris had deze aanvragen gedeeltelijk afgewezen. De appellante was het niet eens met de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte van haar landbouwpercelen, die door de staatssecretaris was vastgesteld op basis van een marge van 2% ten opzichte van de door appellante opgegeven oppervlakten. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde percelen niet als subsidiabel konden worden aangemerkt, met name perceel 10, waar een greppel aanwezig was. Het College oordeelde dat de greppel niet zo diep was dat deze niet subsidiabel kon zijn, en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen duidelijke veranderingen in het veld waren die een aanpassing van de referentiepercelen vereisten. De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden besluiten zijn vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen nieuwe besluiten te nemen binnen zes weken. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-.