7.6De door TenneT aangevoerde beroepsgronden stellen het College verder voor de vraag of ACM haar nacalculatiekader ten aanzien van een aantal specifieke posten juist heeft toegepast. Daarover overweegt het College het volgende.
Toezichtskosten en lokale heffingen
7.7.1TenneT heeft van deze posten gesteld dat ze voor nacalculatie in aanmerking komen vanwege het feit dat deze voor TenneT niet beïnvloedbaar zijn. Het College is van oordeel dat ACM terecht heeft gesteld dat, hoewel de toezichtskosten nauwelijks door TenneT te beïnvloeden zijn, deze kosten en de kosten van de lokale heffingen slechts een (zeer) beperkt onderdeel zijn van de totale kosten en dat er dus geen sprake is van een grote kans op een substantieel financieel effect dat niet door TenneT te beheersen is.
7.7.2Wat betreft de kosten voor precario en gedoogbelasting (lokale heffingen) heeft ACM naar het oordeel van het College heeft ACM voldoende onderbouwd dat TenneT en de regionale netbeheerders in onvergelijkbare posities verkeren. Bij de regionale netbeheerders is de omvang van dit kostenonderdeel immers in verhouding veel groter en bestaat, in tegenstelling tot TenneT, wel een grote kans op een substantieel effect.
7.8.1TenneT betoogt dat de inflatie dient te worden nagecalculeerd. ACM berekent een reële WACC – dus geschoond van inflatie – om te voorkomen dat, doordat de tarieven ingevolge de cpi-x formule in artikel 41b, eerste lid, onder d, van de Elektriciteitswet worden geïndexeerd, TenneT een dubbele vergoeding voor inflatie krijgt. Zonder nacalculatie loopt TenneT echter een inflatierisico en zij betoogt dat zij hierdoor niet in staat wordt gesteld om een redelijk rendement te behalen.
7.8.2Volgens TenneT beoogt de Elektriciteitswet niet een inflatierisico te introduceren, hetgeen volgens haar blijkt uit de indexering met de cpi (de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex) die wordt voorgeschreven door artikel 41b, eerste lid, onder d, van de Elektriciteitswet. In de tweede reguleringsperiode (2004-2006) had ACM er dan ook voor gekozen om de verschillen tussen de inflatie die was gebruikt voor de berekening van de reële WACC en de inflatie waarmee de toegestane inkomsten jaarlijks worden verhoogd, na te calculeren. Het College volgt TenneT hierin niet. De wettelijke systematiek is zodanig dat ex ante regulering plaatsvindt, terwijl de inflatievergoeding plaatsvindt aan de hand van de cpi die pas later, aan de hand van daadwerkelijk gerealiseerde gegevens, kan worden bepaald. Hieraan is inherent dat schatting en realisatie kunnen afwijken. Indien de wetgever deze mogelijkheid had willen elimineren, dan had hij dit expliciet kunnen noemen als grond voor nacalculatie, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dat ACM in de 2004-2006 van haar beleidsruimte gebruik heeft gemaakt om toch tot nacalculatie van de inflatie over te gaan staat niet ter discussie, maar dit heeft zich niet tot bestendige praktijk ontwikkeld en TenneT kan zich hier niet met vrucht op beroepen.
7.8.3Daarnaast betoogt TenneT is dat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is om inflatie in de toekomst te schatten. Dit betekent dat niet-gecorrigeerde inflatiewinsten tot onder- of overwinsten kunnen leiden en daarom moeten worden nagecalculeerd. Ook hierin volgt het College TenneT niet. TenneT erkent dat het hier een factor betreft die niet noodzakelijkerwijs in haar nadeel uitpakt: de gerealiseerde inflatie kan zowel hoger als lager zijn dan van tevoren verwacht. Wel is het zo dat TenneT hierdoor een risico loopt. Anders dan zij stelt, is dit echter een risico waarin ook bij de bepaling van de reële WACC rekening is gehouden. De berekening van de risicovrije rente is namelijk gebaseerd op staatsobligaties met een looptijd van tien jaar. In de rente op deze langlopende obligaties is een vergoeding inbegrepen die beleggers eisen voor het risico dat zij lopen omdat de ontwikkeling van de inflatie over deze periode onzeker is. In de tweede plaats voorziet de WACC ook in een vergoeding van specifieke reguleringsrisico’s, waaronder ook het inflatierisico, via de bèta. De wijze waarop deze is berekend brengt met zich dat TenneT een risicovergoeding ontvangt, gebaseerd op bedrijven met vergelijkbare risico’s, waaronder dus ook het inflatierisico. Het College acht hiermee toereikend toegelicht dat niet is voldaan aan punt iii) van het nacalculatiekader.
Inkoopkosten energie en vermogen
7.9.1TenneT maakt kosten voor de inkoop van energie en vermogen. Voor de transporttaak gaat het daarbij om de inkoop van netverliezen en blindvermogen, en het oplossen van transportbeperkingen. Voor de systeemtaak gaat het om de inkoop van primaire reserve-, regel- en noodvermogen en herstelvoorzieningen. Voor de transporttaken voor het net op zee gaat het om de inkoopkosten voor netverliezen. ACM schat de toekomstige inkoopkosten energie en vermogen voor de transporttaken op basis van gerealiseerde kosten in voorgaande jaren. De inkoopkosten energie en vermogen voor de systeemtaak schat zij voor het jaar (t) op basis van de gerealiseerde kosten in het jaar (t-2) (rolling forward systematiek).
7.9.2ACM ziet voortaan af van het nacalculeren van deze inkoopkosten. In de voorgaande reguleringsperiode deed ACM dat voor de transport –en systeemtaken (deels) wel, vanuit het idee dat de inkoop sterk afhankelijk zou zijn van de marktomstandigheden, die jaarlijkse sterk kunnen variëren. Ervaring over meerder reguleringsperioden en de verfijning van de methode bieden ACM meer zicht op de (ontwikkeling van de) inkoopkosten energie en vermogen. Deze kosten blijken gedurende een langere periode relatief stabiel. Voor de systeemtaken tempert bovendien de gekozen schattingssystematiek, de rolling forward systematiek, de risico’s voor TenneT aanzienlijk. De resultaten naderen die van de nacalculatie. De geschatte kosten in jaar t zijn namelijk in belangrijke mate gebaseerd op de realisatie in t-2, terwijl bij nacalculatie in jaar t+2 de in jaar t gemaakte werkelijke kosten (inclusief rentevergoeding) worden vergoed. De schatting van de inkoopkosten energie en vermogen is in zekere mate onbetrouwbaar en dat kan financiële consequenties hebben, maar volgens ACM is er geen grote kans op een substantieel financieel effect. ACM ziet in de ontwikkelingen van de prijzen en de volumes geen reden om aan te nemen dat de kans op een grote prijsschok of een grote volumeschok groot is. De inkoopkosten energie en vermogen voor de transporttaak lagen in de periode 2009-2015 tussen € 59 en € 75 miljoen. Als gevolg van prijsdaling zijn de inkoopkosten energie en vermogen voor de systeemtaak (exclusief kosten voor primair reservevermogen) gestaag gedaald van € 71 miljoen in 2009 naar € 49 miljoen in 2015. Deze historische stabiliteit doet verwachten dat geen groot verschil zal ontstaan tussen de geschatte en gerealiseerde inkoopkosten energie en vermogen. ACM onderkent dat het mogelijk is dat de kosten toevallig stabiel waren doordat dalende prijzen de stijgende hoeveelheden (bij toeval) neutraliseerden. Zij erkent dat bij oplopende energieprijzen de kosten hoger uit zullen vallen dan vooraf ingeschat en dat TenneT de effecten van prijs- en volumestijgingen slechts gedeeltelijk zal kunnen beheersen. Als de prijzen en hoeveelheden tegelijkertijd dalen of stijgen zouden de inkoopkosten energie en vermogen plotseling kunnen stijgen. ACM ziet echter geen reden om aan te nemen dat zo’n scenario waarschijnlijk is. ACM heeft niet (meer) onder ogen gezien of is voldaan aan criterium iii van haar nacalculatiekader.
7.9.3TenneT beklemtoont dat de inkoopkosten voor inkoop van energie en vermogen slecht te schatten zijn en dat ACM een belangrijke materiële wijziging doorvoert in vergelijking tot de voorgaande reguleringsperiode. Deze kostenpost draagt een exogeen karakter en TenneT heeft nauwelijks mogelijkheden om de kosten te beheersen. Ter zitting heeft TenneT in dat verband gemotiveerd aangevoerd dat geen bruikbare (financiële) instrumenten bestaan, die haar kunnen helpen om haar risico’s af te dekken. Volgens TenneT hecht ACM te veel gewicht aan de historische inkoopkosten energie en vermogen en onderschat zij de invloed van veranderende marktomstandigheden en (te verwachten) ontwikkelingen in het Unierecht. De methode vertrouwt er sterk op dat een daling van de elektriciteitsprijs in de toekomst de stijging van de in te kopen hoeveelheden compenseert. Dat is een aanname met een sterk speculatief karakter, want de elektriciteitsprijs hangt samen met de olie- en gasprijzen, is zeer volatiel is en valt slecht te voorspellen.
7.9.4ACM liet de stelling van TenneT dat haar geen (financiële) instrumenten ten dienste staan om de risico’s af te dekken, die zij in verband met de toekomstige ontwikkeling van de kosten van de inkoop van energie en vermogen loopt, onbesproken. Het College gaat daarom uit van de juistheid van deze bewering van TenneT. ACM en TenneT zijn het er verder over eens dat de inkoopkosten door TenneT slechts beperkt zijn te beïnvloeden. Dat geldt voor de hoeveelheden en zeker voor de prijs. Met TenneT is het College het eens dat de methode wat de inkoop van energie en vermogen betreft een wankele basis heeft in de veronderstelling van een laag blijvende (of zelfs verder dalende) elektriciteitsprijs. TenneT wijst er terecht op dat die veronderstelling een hoog speculatief karakter draagt. Komt de veronderstelling niet uit, dan bestaat naar het oordeel van het College evident een grote kans op een substantieel financieel effect van een slechte schatting. Dat effect is niet wezenlijk door TenneT te beheersen. Dat voert tot de conclusie dat, anders dan ACM meent, aan criterium ii van haar nacalculatiekader is voldaan. ACM heeft dus haar eigen nacalculatiekader in dit opzicht verkeerd toegepast. Op dit punt slaagt het beroep van TenneT, de bestreden besluiten missen in dit opzicht een voldoende draagkrachtige motivering.
8.1.1Het net op zee, dat nog moet worden aangelegd, verbindt één of meer windparken op zee met het landelijk hoogspanningsnet (artikel 15a, eerste lid, van de Elektriciteitswet). TenneT is daarvan de netbeheerder en zij moet de komende jaren vijf offshore platforms bouwen om tien offshore windparken aan te sluiten; de eerste drie platforms moeten in de periode van 2019 tot en met 2021 zijn gerealiseerd (Ontwikkelkader windenergie op zee: bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van 29 april 2016, kenmerk DGETM-EI /16061392). Omdat het net op zee tot 2016 niet bestond, ontbreken historische data van de operationele kosten. TenneT heeft een wettelijk monopolie en ondervindt bij het aanleggen en het beheren van het net op zee geen concurrentie, zodat daarin geen prikkel ligt om doelmatig te werken. De regulering is bedoeld om die prikkel na te bootsen. ACM heeft in dat verband de taak om een methode vast te stellen waarmee netbeheerders “een prikkel krijgen om net zo doelmatig te handelen als bedrijven op een markt met concurrentie” (Kamerstukken II, 2002-2003, 28174, nr. 28, p 13) en waarmee “netbeheerders financiële prikkels voor kwaliteit als efficiencyverbetering” (Kamerstukken II, 2003-2004, 29372, nr. 3, p 19). Op grond van artikel 14 van de Verordening weerspiegelen de toegestane inkomsten de efficiënte kosten (het principe van kostenoriëntatie).
8.1.2ACM gaat ervan uit dat de algemene operationele kosten (onder meer personeels- en onderhoudslasten) in vergelijking tot de realisatie in 2015 vanaf het begin van de reguleringsperiode zullen toenemen als gevolg van de toenemende activiteiten rondom het net op zee. Nieuwe algemene operationele kosten bestaan voornamelijk uit beheer- en onderhoudskosten en hiervoor zijn (ook voor 2015) geen historische gegevens beschikbaar. De directe operationele kosten hebben onder andere betrekking op de kosten voor het onderhoud van de aan te leggen platformen op zee en de onderstations, en reparaties en herbegraving van de kabels. Het budget voor directe operationele kosten voor het net op zee bestaat uit 1% van de (efficiënte) investeringen. Die norm is gelijk aan die ACM voor uitbreidingsinvesteringen op land hanteert. ACM sluit hierbij aan, omdat zij niet aannemelijk acht dat "de omstandigheden met betrekking tot het net op zee zodanig nadelig en complex zijn dan niet kan worden aangesloten bij de regeling voor uitbreidingsinvesteringen in het landelijk hoogspanningsnet". De Engelse studie waar TenneT op wijst heeft een te algemeen karakter en de Duitse windmolenparken zijn met de Nederlandse onvergelijkbaar, doordat de Nederlandse windmolenparken dichter onder de kust zullen verrijzen.
8.1.3Volgens TenneT zijn de directe operationele kosten voor het net op zee – bij gebrek aan ervarings- of realisatiecijfers – slecht te schatten. Het in de methode beschikbare budget is volgens TenneT, onder gunstig uitvallende omstandigheden, enkel toereikend voor het preventief onderhoud (i.e. gepland routine-onderhoud, met name platform- en kabelinspecties en het "smeren" van onderdelen). Dat budget biedt geen ruimte voor correctief onderhoud (onverwachte reparaties, herbegraving van kabels en bijkomende kosten). De 1%-norm hanteert ACM voor het hoogspanningsnet op land, maar het is de vraag of die norm ook opgaat voor het net op zee. De omstandigheden op zee verschillen nu eenmaal wezenlijk van die op het land. Op zee zijn door exogene omstandigheden (zoals seismische activiteit, zandverschuivingen en kabelbeschadigingen door de scheepvaart) kabelreparaties en herbegravingen namelijk niet ongebruikelijk en deze hebben (maanden-)lange doorlooptijden en er zijn hoge kosten aan verbonden. In dat verband wijst TenneT op het rapport van DNV GL, “Energy, Sharing Lessons Learned and Good Practice in Offshore Transmission” van 29 april 2014 en een studie naar Duitse windmolenparken door de Technische Universität Clausthal. De nautische omstandigheden vormen een bijzondere uitdaging, reparaties op zee vergen een relatief lange voorbereiding en geschikte werkschepen zijn beperkt beschikbaar. TenneT wil dat ACM de operationele kosten nacalculeert. De directe operationele kosten (in het bijzonder die van correctief onderhoud) zijn slecht te schatten en er bestaat een grote kans op een substantieel financieel effect van een slechte schatting dat niet door TenneT te beheersen is. Het College heeft ook geen aanwijzingen dat het hier een risico betreft waarvoor TenneT reeds via de WACC wordt gecompenseerd.
8.1.4In reactie op de laatste volzin van randnummer 212 van het verweerschrift, in welk randnummer ACM aanvoert dat TenneT zich eerst in beroep expliciet richt tegen de hoogte van de forfaitaire vergoeding van 1% voor de algemene operationele kosten, stelt het College voorop dat de hier relevante facetten van het methodebesluit net op zee onderling zodanig met elkaar samenhangen dat zij los van elkaar zelfstandige betekenis missen. Met zelfstandige betekenis wordt in dit verband bedoeld dat de deelbeslissing rechtsgevolgen in het leven roept, die zonder nadere besluitvorming in het rechtsverkeer (ook praktische) betekenis toekomt. De bestanddelen (besliscomponenten) waaruit een besluit bestaat, roepen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven en lenen zich om die reden niet voor afzonderlijke vernietiging. Die facetten zijn daarmee besliscomponenten en – in tegenstelling tot hetgeen ACM suggereert – geen besluitonderdelen. Dat betekent dat artikel 6:13 van de Awb TenneT niet belemmert om de discussie in beroep te verleggen naar besliscomponenten die in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure onderbelicht bleven.
8.1.5Hetgeen TenneT heeft aangevoerd komt erop neer dat ACM haar eigen nacalculatiekader verkeerd heeft toegepast. Met TenneT is het College het eens dat de methode een op drijfzand gebouwde schatting bevat van de onderhoudskosten, in het bijzonder wat betreft de te verwachten lasten van correctief onderhoud. Daarover zijn geen ervaringsgegevens voor handen. Het is evident dat de omstandigheden offshore een wezenlijk prijsopdrijvend effect kunnen hebben, zoals de door TenneT genoemde studies bevestigen. Daaraan doet niet af dat die studies een algemeen karakter hebben of niet direct zien op de Nederlandse windmolenparken. Daarmee is de aansluiting bij de norm voor het onderhoud aan installaties op het land onvoldoende gemotiveerd en bestaat naar het oordeel van het College een groter dan acceptabele kans dat TenneT een substantieel financieel effect ondervindt van een (wat achteraf) slechte schatting (blijkt). Dat effect is niet wezenlijk door TenneT te beheersen en ook geen risico waarvoor TenneT aantoonbaar op de een of andere wijze ex ante is gecompenseerd. Dat voert tot de conclusie dat aan criterium ii van het nacalculatiekader is voldaan. ACM heeft dus haar eigen nacalculatiekader in dit opzicht verkeerd toegepast. Het methodebesluit net op zee mist in dit opzicht een voldoende draagkrachtige motivering.