4. Het standpunt van TenneT
TenneT heeft ter ondersteuning van haar beroepen, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
De methodebesluiten zijn inhoudelijk verknocht. Om die redenen werkt TenneT haar gronden van beroep tegen beide methodebesluiten samen uit.
4.1 De eerste beroepsgrond van TenneT luidt dat verweerder de historische GAW ten onrechte in de bepaling van de efficiëntie van TenneT heeft betrokken. Met historische GAW is hier bedoeld de GAW, die ziet op de vóór 1 januari 2001 gedane investeringen. TenneT acht dit onrechtmatig omdat dit in de eerste plaats in strijd is met de rechtszekerheid en bovendien indruist tegen het stelsel van de wet, voor zover het de doelmatigheidsregulering betreft. TenneT heeft haar subgronden als volgt toegelicht.
4.1.1 TenneT onderkent dat verweerder zijn reguleringsbeleid mag wijzigen. Gezien de consequenties voor een kapitaalintensief bedrijf als TenneT dat investeringsbeslissingen neemt voor de (zeer) lange termijn, dienen echter aan de motivering van wijzigingen met negatieve gevolgen zware eisen te worden gesteld. Dit geldt des te meer naarmate een beleid gedurende een langere termijn is gehanteerd en het betrokken financiële belang groter is.
Al vanaf 2003 koos verweerder voor de lijn om de investeringen tot en met het jaar 2000 buiten de efficiëntietoetsing te houden. Verweerder beroept zich op een “voortschrijdend inzicht gedurende een aantal reguleringsperiodes”, maar de argumenten die hij in dit kader aanvoert zijn niet houdbaar. Het meest omvattende bezwaar is dat verweerder geen antwoord geeft op de vraag waarom zorgvuldigheid en consistentie (rechtszekerheid) zich volgens hem eerder wel en nu ineens niet meer verzetten tegen het alsnog betrekken van de historische GAW in de efficiëntietoetsing. Het argument van verweerder dat door de historische GAW in de bepaling van de efficiëntie te betrekken beter kan worden voldaan aan de totale kostenbenadering, miskent dat het hier slechts gaat om de afbakening van de reikwijdte van de efficiëntietoets. Er zijn wel meer kosten die buiten de efficiëntietoets worden gehouden. Wat betreft de voorliggende methodebesluiten geldt dit bijvoorbeeld voor de efficiëntie van de HS-netten. Ook de argumenten dat het mogelijk wordt de impact van reguleringsmethodes op de financiële positie van TenneT te toetsen, dat er politieke aandacht is voor doelmatigheid en rendementen die het redelijk rendement te boven gaan en dat het voor TenneT mogelijk is om de gegevens met betrekking tot de historische GAW op te leveren, rechtvaardigen niet dat verweerder afwijkt van zijn beleid in eerdere reguleringsperiodes (beroepsgrond 1.1).
4.1.2 Er is sprake van strijd met het wettelijk stelsel. De investeringen waar het om gaat, dateren van vóór 2001. Van netbeheerders, laat staan regulering hiervan, was toen nog geen sprake. De toenmalige energiebedrijven waren verticaal geïntegreerde ondernemingen in handen van de overheid en kenden geen externe prikkel tot efficiënt investeren in infrastructuur. TenneT kon hier naar de aard van de zaak geen invloed op hebben.
Verweerder gaat zijn bevoegdheid te buiten door te stellen dat het niet redelijk is dat afnemers, in de vorm van hogere tarieven, geconfronteerd worden met inefficiënties van de EHS-netten. De afweging voor wiens rekening de gevolgen van (vermeende) inefficiënties komen, is bij uitstek een afweging voor de (formele) wetgever. In die afweging moet ook worden betrokken dat voor de inwerkingtreding van de E-wet elektriciteitsplannen na vaststelling door de minister van Economische Zaken werden goedgekeurd. De toetsing richtte zich onder meer op de doelmatigheid van de elektriciteitsvoorziening tegen de laagst mogelijke kosten (beroepsgrond 1.2).
4.2 De tweede beroepsgrond van TenneT luidt dat de benchmarkstudie waarop verweerder zich voor het bepalen van de doelmatigheid van TenneT heeft gebaseerd, ondeugdelijk is. Deze beroepsgrond is door TenneT in vijf subgronden onderverdeeld, die volgens TenneT tot de conclusie moeten leiden dat de methodebesluiten onvoldoende zijn voorbereid en/of gemotiveerd:
- het benchmarkonderzoek is zeer weinig transparant en vrijwel oncontroleerbaar (beroepsgrond 2.1);
- de door SumicSid toegepaste kostennormalisatie geeft geen goed beeld van de verhouding tussen de historische GAW’s van de diverse TSO’s, hetgeen voor verweerder aanleiding had moeten zijn om een onzekerheidsmarge voor de doorwerking in de efficiëntiescore van TenneT te hanteren (beroepsgrond 2.2);
- de kwaliteit van de transportdienst van TenneT is niet bij de bepaling van de relatieve efficiëntie van TenneT betrokken (beroepsgrond 2.3);
- de bevolkingsdichtheid is niet bij de bepaling van de relatieve efficiëntie van TenneT betrokken (beroepsgrond 2.4);
- bij de vergelijking van de kosten van de TSO’s is geen rekening gehouden met het gegeven dat operationele kosten in verschillende mate zijn geactiveerd door de verschillende TSO’s (beroepsgrond 2.5).
TenneT heeft deze subgronden als volgt toegelicht.
4.2.1 Het benchmarkonderzoek heeft in hoge mate het karakter van een “black box”. Het genereert efficiëntiescores, maar de mechanismen die tot deze scores hebben geleid, zijn vrijwel volledig aan het zicht onttrokken en nagenoeg niet te verifiëren. TenneT heeft slechts de openbare versies van de e3GRID- en STENA-studies ontvangen. Daarin ontbreekt essentiële informatie om de rapporten volledig te kunnen beoordelen. Het is rechtens onaanvaardbaar dat TenneT tot deze informatie geen toegang heeft. TenneT weet niet met welke TSO’s zij in de STENA-studie is vergeleken, uit welke landen deze TSO’s afkomstig zijn en van welke drie TSO’s de gemiddelde efficiëntie is bepaald om daarmee die van TenneT te vergelijken. Hierdoor kan TenneT niet ter discussie stellen of zij is vergeleken met structureel vergelijkbare netbeheerders als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening. Daarnaast klaagt TenneT over onbekendheid met de onderzoeksopdracht aan SumicSid, de input die is geleverd en de wijze waarop deze is verwerkt en de contacten nadien met TSO’s en toezichthouders. Specifiek ten aanzien van de STENA-studie voert TenneT aan dat er geen enkele gelegenheid is geweest tot overleg met SumicSid over het leveren van input en dat ook over de resultaten van de STENA-studie niet de vereiste wijze en mate van overleg heeft plaatsgevonden (beroepsgrond 2.1).
4.2.2 De in de onderzoeken van SumicSid gehanteerde Unit Cost-benadering is gebaseerd op het vergelijken van genormaliseerde kosten. De normalisatie heeft echter niet op correcte wijze plaatsgevonden. TenneT heeft onderzoek uit laten voeren door KEMA waaruit blijkt dat exogene factoren, namelijk nationale inflatieontwikkelingen en koersschommelingen van nationale valuta, die niets te maken hebben met verschillen in efficiëntie, de efficiëntiescore van TenneT in grote mate beïnvloeden. TenneT erkent dat een ideale methode voor normalisatie niet bestaat, maar de extreme verschillen hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om een gevoeligheidsanalyse uit te voeren, op basis waarvan een onzekerheidsmarge had moeten worden bepaald (beroepsgrond 2.2).
4.2.3 Een zinvolle vergelijking van de kosten van TSO’s is niet mogelijk zonder daarbij de kwaliteit van de transmissiesystemen en van de betrokken diensten te betrekken. SumicSid heeft getracht in de e3GRID-studie te komen tot kwaliteitsindicatoren, maar dat is niet gelukt. Ook in de STENA-studie zijn geen passages over kwaliteit te vinden. Verweerder veronderstelt dat in het door SumicSid gehanteerde model rekening wordt gehouden met de verschillende kwaliteitsniveaus door middel van het toekennen van verschillende efficiënte prijzen. Of, en zo ja, hoe dit is gebeurd, kan TenneT echter niet controleren. Op basis van het dataverzoek van SumicSid, dat ook de basis vormde voor het toekennen van het efficiënte prijsniveau, is de relatie tussen het soort bedrijfsmiddel en kwaliteit op geen enkele wijze te leggen. Het onderzoek van KEMA bevestigt dat met de factor kwaliteit in de onderzoeken van SumicSid geen rekening is gehouden. Dat kwaliteit een juridisch relevante factor is, blijkt uit de passage “rekening houden met de noodzaak van zekerheid van het net” in artikel 4, eerste lid, van de Verordening, alsmede uit de passage “met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en de meest doelmatige kwaliteit van het transport worden bevorderd” in artikel 41, eerste lid, E-wet (beroepsgrond 2.3).
4.2.4 SumicSid en verweerder erkennen beide dat bevolkingsdichtheid een belangrijke kostenveroorzakende factor is. Verweerder heeft er voor gekozen de alternatieve methode die SumicSid heeft gebruikt om de efficiëntie van de TSO’s te vergelijken – de DEA-methode – niet te hanteren, omdat DEA het effect van bevolkingsdichtheid zou overdrijven. In de STENA-studie wordt daarom de Unit Cost-methode aanbevolen voor TenneT. In deze methode wordt geen rekening gehouden met bevolkingsdichtheid, terwijl dit had gekund door het opnemen van een correctiefactor op de uitkomst van het model. Het is TenneT niet duidelijk hoe enerzijds de erkenning door verweerder dat bevolkingsdichtheid een belangrijke kostenveroorzakende factor is en anderzijds de stelling dat de DEA-methode het effect van bevolkingsdichtheid zou overdrijven, zich tot elkaar verhouden. Verweerder stelt dat met bevolkingsdichtheid rekening is gehouden doordat SumicSid vijf van de 22 TSO’s uit de e3GRID-studie niet heeft meegenomen in de STENA-studie, om reden dat zij “onder heel andere omstandigheden opereren (bijvoorbeeld in gebieden met lage bevolkingsdichtheid)”. TenneT is niet precies bekend welke TSO’s wel zijn meegenomen in de STENA-studie, maar het gaat vermoedelijk om landen ten opzichte waarvan Nederland een bevolkingsdichtheid heeft die een factor vier of meer hoger is. Het enkel weglaten uit de referentiegroep van vijf TSO’s uit landen met een zeer lage bevolkingsdichtheid is geen correctie, maar slechts een afbakening van de referentiegroep. De bevindingen van KEMA bevestigen dat in STENA geen rekening is gehouden met de bevolkingsdichtheid. KEMA komt tot de conclusie dat alleen al door dat gegeven TenneT circa 11,6% hogere kosten heeft dan de TSO uit het land met de laagste bevolkingsdichtheid en meer dan 5% ten opzichte van het gemiddelde van de 17 TSO’s (beroepsgrond 2.4).
4.2.5 Activeert een TSO operationele kosten, dan leidt dit tot een hogere activabasis en daarmee hogere kapitaalkosten, maar uiteraard ook tot evenredig lagere operationele kosten. Voor de totale kosten maakt het in beginsel niet uit in welke mate TSO’s operationele kosten activeren, maar dit is wel van belang voor de vergelijking van hun efficiëntie. Operationele kosten worden in de kostenvergelijking namelijk betrokken op basis van hun oorspronkelijke waarde. Kapitaalkosten worden daarentegen contant gemaakt over de levensduur van een actief. Dit heeft tot gevolg dat geactiveerde operationele kosten tot meer dan 2,3 maal de werkelijke waarde in de kostenvergelijking worden opgenomen. SumicSid had daarom bij de bepaling van de kapitaalkosten de geactiveerde operationele kosten buiten beschouwing moeten laten. Nu SumicSid dit heeft nagelaten, had verweerder zich niet op haar onderzoeken mogen baseren. Doordat TenneT geen gegevens heeft met betrekking tot de TSO’s waarmee zij is vergeleken, kan zij niet met zekerheid aangeven of en in welke mate haar eigen activeringsbeleid haar efficiëntiescore negatief heeft beïnvloed. Omdat TenneT zelf in absolute termen veel operationele kosten op investeringen pleegt te activeren, is er een reële vrees dat zij door de aanpak van verweerder is benadeeld (beroepsgrond 2.5).
Voor zover TenneT bovenvermelde beroepsgronden nader heeft uitgewerkt in haar nadere reactie en/of ter zitting, zal deze uitwerking bij de bespreking van de beroepsgronden in rubriek 6 worden betrokken.