In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Maatschap [naam 1] tegen de staatssecretaris van Economische Zaken, naar aanleiding van bestuurlijke boetes die zijn opgelegd op basis van de Meststoffenwet (Msw). De Maatschap heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de boetes had bevestigd. De staatssecretaris had op basis van rapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geconcludeerd dat de Maatschap de gebruiksnormen voor meststoffen had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de boetes niet had gematigd, maar bevestigde wel dat de Maatschap artikel 7 van de Msw had overtreden. In hoger beroep betwist de Maatschap de overtreding en stelt dat de mest die door een derde was aangevoerd, niet op haar grond is gebracht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de Maatschap als functioneel dader kan worden aangemerkt, omdat zij verantwoordelijk was voor de aanvoer en het gebruik van meststoffen op haar bedrijf. De rechtbank had de boetes met 10% gematigd vanwege het tijdsverloop, maar het College oordeelt dat er geen aanleiding is voor verdere matiging. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar de boetes blijven in stand, met een aanpassing van de hoogte van de proceskostenvergoeding.