Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2014 op het hoger beroep van:
Maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats], appellante,
de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
De uitspraak van de rechtbank
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
In die zaken was sprake van omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris verminderde verwijtbaarheid heeft aangenomen. Niet is kunnen blijken dat de omstandigheden die in die zaken aan de orde waren in relevante mate overeenkomen met de positie waarin appellante verkeert. Het College is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding is voor matiging van de boete wegens de door appellante aangevoerde omstandigheden.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep van appellante tegen de besluiten van 22 augustus 2011 en 16 september 2013 gegrond en vernietigt deze besluiten, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van die besluiten;
- stelt de hoogte van de boete vast op € 22.057,20;
- gelast dat de staatsecretaris aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 768,-- vergoedt.
- veroordeelt de staatssecretaris in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.948,-;