Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2016 op het hoger beroep van:
VOF [naam 1] , te [plaats 1] , appellante,
(gemachtigde: mr. J.C.M. Damming),
appellante
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In hoger beroep heeft appellante tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd dat de erfpachtpercelen ten onrechte niet zijn aangemerkt als landbouwgrond. De percelen zijn daarom ten onrechte voor de gebruiksnormen en de derogatieregeling buiten beschouwing gelaten. Appellante heeft daadwerkelijk enige vorm van landbouw uitgeoefend op de percelen, door er gras op te telen bestemd als veevoer. Volgens appellante is er geen sprake van dusdanige beperkingen (als bedoeld in de uitspraak van het College van 11 juni 2014 met vindplaats ECLI:NL:CBB:2014:227) dat de hoofdfunctie natuur is. Volgens appellante dienen alle omstandigheden te worden meegewogen te weten het bestemmingsplan, het feit dat Staatsbosbeheer op de hoogte was van het primaire agrarische gebruik en dat Staatsbosbeheer dit gebruik goedkeurde. Verder wijst appellante erop dat in 2008 een grondruil is geïnitieerd waarbij de oorspronkelijk in erfpacht gegeven percelen, welke door appellante zijn overgenomen, deels zijn geruild voor andere percelen, omdat Staatsbosbeheer aan een aantal percelen daadwerkelijk de hoofdfunctie natuur wilde geven. Dat bevestigt de agrarische hoofdfunctie van de percelen die bij appellante in erfpacht zijn. Appellante heeft de percelen het hele jaar in gebruik en er mag op de percelen mest worden uitgereden. Dat in het geval van appellante grenzen zijn gesteld aan de beweiding betekent niet, gelet op alle omstandigheden, dat hier sprake is van de hoofdfunctie natuur. De afspraken die zijn gemaakt over de percelen liggen in de lijn van Agrarisch natuurbeheer. De overeengekomen beheerseisen sluiten aan bij het beheertype weidevogelbeheer. Die percelen tellen wel mee als landbouwgrond en vallen ook onder de derogatieregeling. Waarom een zelfde set aan afspraken in dit geval ertoe leidt dat de agrarische (hoofd)functie verloren zou gaan is onbegrijpelijk. Overigens zijn de percelen in de jaren na 2011 door de Staatssecretaris zelf onder de derogatieregeling gebracht. Appellante ontving over 2011 in eerste instantie ook de mededeling dat de percelen meetelden voor de derogatie. Als de conclusie al zou zijn dat appellante de gebruiksnormen heeft overschreden, dan moet door deze wisselende opstelling en de ontstane onduidelijkheid geoordeeld worden dat appellante geen verwijt treft, althans minder. De hoge boete is in haar geval niet gerechtvaardigd.