Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2014 op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Economische Zaken, (hierna: de staatsecretaris),
gemachtigde van appellante sub 2: [naam 4]
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die was opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De appellanten, waaronder de staatssecretaris van Economische Zaken, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2012. De zaak betreft een onderzoek door de Algemene Inspectiedienst (AID) naar de naleving van de Meststoffenwet door de appellanten, waarbij boetes zijn opgelegd voor het overschrijden van gebruiksnormen voor meststoffen in het jaar 2009. De AID concludeerde dat de appellanten meststoffen op of in de bodem hadden gebracht in strijd met de wet, wat resulteerde in een totale boete van € 495.000,-. De rechtbank had de bezwaren van de appellanten ongegrond verklaard, met uitzondering van de Mesthandel [naam 5] B.V., waarvan de boete werd herroepen omdat deze onderneming ten tijde van de overtredingen nog niet bestond.
In hoger beroep heeft het College de argumenten van de appellanten beoordeeld, waaronder de stelling dat de gebruiksnormen niet waren overschreden en dat de opgelegde boetes onevenredig waren. Het College oordeelde dat de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd dat de overtredingen waren begaan en dat de boetes terecht waren opgelegd. De appellanten konden niet aantonen dat de gebruiksnormen niet waren overschreden, en het College bevestigde dat de feitelijk leidinggevende en medeplegers ook beboet konden worden. De minderjarigheid van appellant 1 werd niet als verzachtende omstandigheid erkend. Het College verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boetes.