Hoewel het niet hebben van economisch voordeel op zichzelf geen grond is tot matiging van de boete (zie onder meer de uitspraak van het CBB van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CBB:2014:391), ziet de rechtbank in die omstandigheid, bezien in samenhang met de overige omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan, aanleiding de opgelegde boete te matigen. Daartoe wordt overwogen dat verweerder niet betwist dat eiser geen vergoeding heeft gekregen voor het afnemen van de mest en dat de gemachtigde van verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat het enige economisch voordeel dat zou kunnen zijn genoten, zou kunnen bestaan uit een hogere grasopbrengst van het land.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit, zeker tegen de achtergrond van het hobbymatige karakter van de landbouwactiviteiten van eiser, onvoldoende te rijmen met het in het bestreden besluit door verweerder ingenomen standpunt dat de situatie van eiser op één lijn is te stellen met die van andere afnemers, zoals akkerbouwbedrijven, die tegen vergoeding mest van andere bedrijven afnemen, omdat die hun mest “kwijt” moeten. Dit laat onverlet, de gedachte van de wetgever bij de vaststelling van de hoogte van de boetes, namelijk dat deze een afschrikwekkende werking moeten hebben, gericht op enerzijds het voorkomen dat leveranciers hun mestoverschot op onverantwoorde wijze afzetten en anderzijds het voorkomen van milieuschade door overschrijding van de gebruiksnormen door mestafnemers/-gebruikers en dat hiertussen geen onderscheid wordt gemaakt.
Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser voor de eerste keer de bepalingen van de Msw heeft overtreden en bij de controle alle medewerking heeft verleend, zodat verweerder op eenvoudige wijze de overtreding heeft kunnen vaststellen. Eiser heeft ook nimmer de overschrijdingen van de normen betwist.
Voorts heeft eiser van meet af aan aangegeven en ook nog eens ter zitting verklaard dat hij bereid is de overschrijding te compenseren door in de komende jaren in het geheel geen mest op het grasland te (doen) brengen.
Tegen de achtergrond van het gegeven dat eiser alleen paarden houdt voor zijn hobby, en de meeste paardenmest wordt afgevoerd, hetgeen verweerder niet heeft bestreden, maken de genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de rechtbank dat de opgelegde boetes van in totaal € 4.646,50 niet in verhouding staan tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. De rechtbank acht een matiging van 50 % van de boete passend en geboden.
Een verdergaande matiging acht de rechtbank niet geboden, gelet op hetgeen is overwogen bij rechtsoverweging 5.