Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2014 in de zaak tussen
[naam], appellant
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
Procesverloop
Overwegingen1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) is het verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe door Onze Minister verleende vergunning.
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
(1) de kosten die de snorder bespaart doordat hij taxivervoer verricht zonder een daartoe verleende vergunning (dit betreft onder meer de kosten voor de aanvraag van de ondernemingsvergunning, chauffeurspas, vergunningsbewijzen, kosten voor opleiding en de kosten om het voertuig in overeenstemming te brengen met de daaraan gestelde wettelijke eisen, met een totaal gemiddelde van € 3.500,-);
(2) de omzet die een overtreder met het snorren behaalt bij het beperkt aanbieden van taxivervoer. Ten aanzien van de hoogte van de te behalen omzet gaat verweerder uit van een beperkte dienstduur van een snorder van 4 uur per dag en een gemiddelde aantal (weekend)dienstdagen van 30 per jaar. Dit aantal vermenigvuldigt verweerder met de gemiddelde ritprijs die door een snorder wordt gevraagd. Omdat verweerder van belang acht dat de last onder dwangsom een effectieve werking heeft en de overtreder ertoe zal brengen dat hij de overtreding niet nogmaals begaat, heeft verweerder op de gemiddeld te behalen omzet een hem redelijk voorkomende vermenigvuldigingsfactor toegepast. Aldus heeft verweerder in zijn beleidsregels de hoogte van de dwangsom bij overtreding van artikel 76, lid 1, van de Wp 2000 vastgesteld op een bedrag van € 10.000,- per overtreding.
(zaken met nrs. 12/1088 en 13/335) in vergelijkbare zaken, ook in deze zaak een bedrag van € 40.000,- als bedrag dat maximaal verbeurd kan worden gedurende de looptijd van twee jaar vanaf de ingangsdatum van de last onder dwangsom, een bedrag dat in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. Dit laat onverlet de bevoegdheid van verweerder om in het kader van de aanpassing van zijn beleid ten aanzien van de maximale hoogte van op te leggen dwangsommen bij het verrichten van taxivervoer zonder vergunning, tot andere, al dan niet gedifferentieerde bedragen te komen.
27 november 2012 de zinsnede “totdat een maximum van € 100.000,- zal zijn bereikt.” wordt vervangen door: “totdat een maximum van € 40.000,- zal zijn bereikt.”
€ 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat in het besluit van 27 november 2012 de zinsnede “totdat een maximum van
€ 100.000,- zal zijn bereikt.” wordt vervangen door: “totdat een maximum van
€ 40.000,- zal zijn bereikt.”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan appellant te vergoeden;
mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2014.