In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De appellant, die geen taxivergunning had, was op 26 oktober 2013 door de politie aangehouden tijdens een snordersactie. Hij had taxivervoer verricht zonder de vereiste vergunning, wat leidde tot een last onder dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met een maximum van € 200.000,-. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. In een later besluit werd de maximumdwangsom verlaagd naar € 40.000,-. Het College oordeelde dat de opgelegde dwangsom niet in onredelijke verhouding stond tot de overtreding en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een handhavend optreden konden rechtvaardigen. De beroepsgrond van de appellant dat er geen dwangsom mocht worden opgelegd, werd verworpen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 490,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 165,-.