202401705/1/V6.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2024 in zaak nr. 23/1401 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2023 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. D. Snaathorst, advocaat in Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W. Epema, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en geboren te zijn op [geboortedatum] 1985. Zij verblijft meer dan twintig jaar in Nederland. Op 17 oktober 2012 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar kinderen. Haar vier kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3. Ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit heeft [appellante] de volgende stukken overgelegd: een verklaring uit 2021 van het ziekenhuis in Sierra Leone waar [appellante] stelt te zijn geboren, een geboorteakte uit Sierra Leone van 2021, beëdigde vertalingen van verklaringen van haar tante en nicht uit 2019 en een stempas van haar tante. Ook heeft zij tijdens haar asielprocedure van 2009 de volgende stukken overgelegd. Een gelegaliseerde geboorteakte uit Sierra Leone uit 2007, verklaringen van de ambassade van Sierra Leone over het burgerschap van haar en haar dochter uit 2005, 2007 en 2009, een verklaring van het Sierra Leoonse "National Registration Secretariat" uit 2009 dat aan haar geen identiteitskaart kan worden verstrekt en een verklaring van de immigratiedienst van Sierra Leone uit 2011 dat aan haar geen paspoort kan worden verstrekt.
4. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat de nationaliteit en identiteit van [appellante] niet voldoende vaststaan. Het beroep van [appellante] op bewijsnood slaagt volgens hem niet. Ook twijfelt hij aan de identiteit en nationaliteit die [appellante] stelt te hebben, omdat uit taalanalyses uit 2009 en van 21 november 2022 volgt dat zij eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Guinee. Volgens de staatssecretaris zijn de omstandigheden van [appellante] bovendien niet zo bijzonder, dat hij van zijn beleid moet afwijken.
Uitspraak rechtbank
5. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] in beginsel niet voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing van het verzoek, omdat zij wel gelegaliseerde geboorteakten heeft overgelegd, maar geen paspoort. Omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat het voor haar kansloos is om aan een paspoort te komen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep op bewijsnood niet slaagt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de contra-expertise die [appellante] heeft laten uitvoeren, leidt tot gerede twijfels over de betrouwbaarheid van de taalanalyses waarnaar de staatssecretaris in de besluiten heeft verwezen. Maar met deze contra-expertise heeft [appellante] volgens de rechtbank nog niet aangetoond dat zij daadwerkelijk uit Sierra Leone komt. Ook met andere stukken heeft zij haar identiteit en nationaliteit niet aangetoond. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris niet met toepassing van artikel 3:4 of 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van zijn beleid hoeven afwijken. Ook is er geen sprake van een inbreuk op artikel 8 van het EVRM en strijd met artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Ook de beroepen op het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel slagen volgens de rechtbank niet.
Betoog [appellante]
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank het evenredigheidsbeginsel niet juist heeft toegepast. De rechtbank heeft namelijk niet getoetst of het besluit van 11 januari 2023 geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. Zo had de staatssecretaris in het geval van [appellante] niet strikt moeten vasthouden aan het paspoortvereiste, omdat dit nadelige gevolgen voor haar heeft en de staatssecretaris haar nationaliteit ook op andere manieren kan vaststellen. Ook heeft de rechtbank de bewijsstukken die zij heeft overgelegd bij haar beroep op bewijsnood, ten onrechte niet in onderlinge samenhang beoordeeld. Ook bestrijdt zij het oordeel van de rechtbank over artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit en artikel 8 van het EVRM.
Wat is het toetsingskader in deze zaak?
7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501, onder 2, volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) en de Handleiding RWN dat het aan een verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van die verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is een zaak van groot gewicht. De staatssecretaris mag daarom hoge eisen stellen aan het onderbouwen van de gestelde identiteit en nationaliteit van een verzoeker. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 5.2, volgt dat dit toetsingskader niet betekent dat de staatssecretaris zonder deugdelijke motivering voorbij mag gaan aan de documenten die een verzoeker heeft overgelegd bij zijn naturalisatieverzoek. De eisen die worden gesteld aan de motivering van de staatssecretaris voor het niet accepteren van de door een verzoeker overgelegde documenten zijn afhankelijk van de bewijswaarde die de overgelegde documenten hebben. 7.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3326, onder 7.2, volgt het vereiste om bepaalde documenten over te leggen niet uit artikel 7 van de RWN, maar uit de Handleiding RWN. Uit paragraaf 3.5.6 van Handleiding RWN, met het beleid voor artikel 7 van de RWN, volgt dat de verzoeker als hoofdregel verplicht is zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen met een gelegaliseerde geboorteakte en met een geldig buitenlands paspoort. De staatssecretaris wijkt van deze hoofdregel af bij bewijsnood of als het in het individuele geval onevenredig is dat hij vasthoudt aan de hoofdregel. De staatssecretaris kan van het beleid afwijken met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, of artikel 4:84 van de Awb. Waar gaat deze zaak over in hoger beroep?
8. [appellante] heeft een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd, maar geen paspoort. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597, onder 4.3, is het verlangen om een geboorteakte en een paspoort over te leggen, in beginsel noodzakelijk en evenwichtig. [appellante] betwist dit niet, maar zij betoogt dat de toepassing van deze documenteneis in haar geval onevenredig uitpakt. 8.1. De staatssecretaris heeft zich in de besluiten van 11 januari 2023 en 23 december 2021 op het standpunt gesteld dat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellante] en hij heeft daarbij gewezen op de conclusies uit afgenomen taalanalyses. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de contra-expertise die [appellante] heeft laten uitvoeren, gerede twijfels wekt over de betrouwbaarheid van deze taalanalyses. De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris niet is opgekomen tegen deze overweging van de rechtbank. Wat [appellante] heeft aangevoerd over de taalanalyses en de twijfel die de staatssecretaris daardoor had aan haar identiteit en nationaliteit, behoeft daarom geen bespreking.
De staatssecretaris heeft het verzoek ook afgewezen, omdat volgens hem de nationaliteit en identiteit van [appellante] niet voldoende vaststaan. De Afdeling zal hieronder eerst het betoog van [appellante] behandelen dat zij in bewijsnood verkeert en daardoor geen paspoort kan overleggen. Vervolgens zal de Afdeling het betoog van [appellante] behandelen dat zij al met andere documenten haar identiteit en nationaliteit heeft aangetoond en ten slotte zal de Afdeling beoordelen of de staatssecretaris met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid had moeten afwijken.
Verkeert [appellante] in bewijsnood?
9. [appellante] betoogt dat zij al jaren probeert een paspoort te krijgen van de autoriteiten in Sierra Leone en dat de rechtbank ten onrechte eerdere bewijsstukken buiten beschouwing heeft gelaten. Zij verwijst daarbij naar de onder 3 genoemde stukken die zij in 2009 bij haar opvolgende asielaanvraag heeft overgelegd. Daarnaast wijst zij erop dat zij in 2019 bijna een maand in Sierra Leone is geweest, wat volgens haar ook volgt uit vliegtickets van en naar Guinee van 22 juli 2019 en 19 augustus 2019 en foto’s van dat bezoek. Ook heeft zij vliegtickets van en naar Guinee van 24 april en 21 mei 2022 overgelegd. Zij stelt in die tijd op zoek te zijn geweest naar haar biologische moeder in Guinee. Ook heeft zij een aanvraagformulier voor een paspoort overgelegd van 20 november 2021. Daarnaast heeft zij identiteitsdocumenten van haar neef en screenshots van chatgesprekken met hem overgelegd. Haar neef zou haar helpen bij het verkrijgen van een paspoort. Ten slotte heeft zij e-mails aan de ambassade van Guinee van februari tot april 2022 overgelegd. In deze e-mails verzoekt zij de ambassade van Guinee om hulp bij het bewijzen dat zij niet de Guinese nationaliteit heeft. Zij heeft hier geen antwoord op gekregen.
[appellante] voert aan dat het voor haar niet mogelijk is om voor langere tijd in Sierra Leone te verblijven om een paspoort aan te vragen. Dat is wel noodzakelijk, omdat zij alleen in Sierra Leone een paspoort kan aanvragen. Zij verwijst hiervoor naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2011 over Sierra Leone (hierna: het ambtsbericht). [appellante] is een alleenstaande moeder van vier kinderen. Zij is gebonden aan de schoolvakanties en kan haar kinderen niet voor een langere periode bij een oppas brengen. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] verder toegelicht dat het aanvragen van een paspoort voor haar moeilijk is, omdat zij weinig documenten heeft over haar biologische ouders. Ook valt het haar zwaar om in Sierra Leone te zijn, vanwege traumatische gebeurtenissen in haar verleden.
9.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:120, onder 3.1) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. In paragraaf 3.5.6 van de Handleiding RWN, met het beleid voor artikel 7 van de RWN, staat verder dat de verzoeker met een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, moet aantonen dat hij niet of niet meer in het bezit gesteld kan worden van de gevraagde stukken. Als dit niet mogelijk is, moet de verzoeker met andere, objectieve en verifieerbare bewijstukken aantonen wat hij heeft gedaan om aan deze documenten te komen. Deze stukken mogen bij indiening van het naturalisatieverzoek in principe niet ouder dan zes maanden zijn. 9.2. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een paspoort. Haar beroep op bewijsnood slaagt niet. De Afdeling licht dat hieronder toe.
9.3. [appellante] is weliswaar in 2019 in Sierra Leone geweest, maar heeft geen bewijs overgelegd waaruit volgt dat zij toen geprobeerd heeft een paspoort aan te vragen. Hetzelfde geldt voor de reis die zij in 2022 heeft gemaakt. [appellante] heeft een aanvraagformulier voor een paspoort overgelegd, maar dit formulier is niet ondertekend. Ook is niet uit het formulier af te leiden of, wanneer en bij welke instantie [appellante] dat aanvraagformulier heeft ingediend. Dat volgt ook niet uit de verklaring die [appellante] hierover heeft afgelegd. Uit de chatgesprekken met de neef van [appellante] volgt ook niet dat er een paspoortaanvraag is ingediend. [appellante] voert op zichzelf terecht aan dat de rechtbank niet inhoudelijk is ingegaan op de verklaringen van de autoriteiten van Sierra Leone uit 2005, 2007, 2009 en 2011 en ten onrechte al is gestopt bij de vaststelling dat deze verklaringen te oud zijn. Uit het beleid zoals onder 7.1 weergegeven, volgt namelijk niet dat de actualiteitseis ook geldt voor verklaringen van de autoriteiten van het land waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit. Uit deze verklaringen volgt echter niet dat het voor [appellante] onmogelijk is om een paspoort aan te vragen. In de verklaringen van de ambassade van Sierra Leone staat namelijk juist dat [appellante] en haar dochter burger van Sierra Leone zijn. Uit de verklaringen van de immigratiedienst van Sierra Leone uit 2011 en van het "National Registration Secretariat" uit 2009 volgt alleen dat er ten tijde van het opstellen van die verklaringen tijdelijke belemmeringen waren om identificerende documenten aan te vragen. Dat die belemmeringen ook ten tijde van haar verzoek nog zouden hebben bestaan heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat ook uit de overige stukken die [appellante] heeft overgelegd, niet volgt dat zij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een paspoort.
9.4. De Afdeling volgt [appellante] daarnaast niet in haar betoog dat het onevenredig is om van haar te verlangen naar Sierra Leone te reizen om een paspoort aan te vragen. De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling bevestigd dat de huidige afgifteprocedure voor paspoorten in Sierra Leone niet heel erg afwijkt van de procedure die omschreven is in het al genoemde ambtsbericht uit 2011. In paragraaf 3.3.4.3 van dit ambtsbericht staat dat het aanvragen van een nieuw paspoort in Sierra Leone doorgaans vier tot vijf werkdagen duurt. [appellante] voert aan dat bij haar de procedure langer duurt, omdat zij moeilijk aan de benodigde documenten kan komen. Zij heeft echter geen bewijs aangedragen voor deze stelling. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om bijvoorbeeld tijdens verschillende korte bezoeken de paspoortaanvraag in te dienen en het paspoort op te halen. De Afdeling begrijpt dat het voor [appellante] niet gemakkelijk is om naar Sierra Leone te reizen, maar daartegenover staat dat de staatsecretaris in het kader van de beoordeling van het verzoek om het Nederlanderschap een groot belang heeft bij de aanwezigheid van een paspoort. Gezien ook dit laatste belang heeft [appellante] onvoldoende aangedragen voor het oordeel dat het voor haar zo bezwaarlijk is om naar Sierra Leone te reizen, dat het vasthouden aan de paspoorteis in haar geval onevenredig is als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
9.5. Het betoog slaagt niet.
Heeft [appellante] haar identiteit en nationaliteit met andere documenten aangetoond?
10. [appellante] betoogt dat de staatssecretaris haar identiteit en nationaliteit ook met andere documenten kan vaststellen en dat de strikte toepassing van het paspoortvereiste daarom in haar geval niet noodzakelijk is. Zij wijst daarbij op de stukken die onder 3 zijn weergegeven. Daarnaast wijst zij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 februari 2011, waarin de rechtbank haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond heeft verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat [appellante] de nationaliteit van Sierra Leone bezit en dat in de nationaliteitsverklaring wordt bevestigd dat [appellante] staatsburger is van Sierra Leone. Volgens [appellante] heeft deze overweging formele rechtskracht. Daarnaast wijst zij op de contra-expertise van 26 juni 2023 die zij heeft laten uitvoeren om de conclusies uit de taalanalyses die de staatssecretaris heeft laten uitvoeren, te bestrijden. Volgens haar volgt hieruit dat zij de nationaliteit van Sierra Leone heeft. Ook stelt zij altijd consistent en juist te hebben verklaard over haar nationaliteit.
10.1. De Afdeling stelt allereerst vast dat [appellante] een geboorteakte uit 2007 heeft overgelegd die is gelegaliseerd door zowel het Sierra Leoonse ministerie van Buitenlandse zaken als door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken. [appellante] heeft ook een recentere geboorteakte uit 2021 overgelegd, waarin dezelfde geboortedatum is vermeld. Op de zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de afgifte van deze geboorteakten. Volgens hem volgt uit het ambtsbericht dat geboorteakten kunnen worden aangevraagd bij een van de dertien registratiekantoren in Sierra Leone. Volgens de staatssecretaris volgt uit niets dat [appellante] de geboorteakten bij zo’n registratiekantoor heeft aangevraagd. Uit paragraaf 3.3.4.1 van het ambtsbericht volgt echter dat iemand anders namens de verzoeker een geboorteakte kan aanvragen. De stelling van de staatssecretaris dat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden, kan dus niet zonder meer gevolgd worden. De staatssecretaris heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij twijfelt aan de inhoud van de geboorteakten, omdat de geboortedatum daarop niet overeenkomt met die op de verklaringen van de Sierra Leoonse ambassade. [appellante] heeft op zitting toegelicht waar dit verschil door komt. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij aan de verklaringen van de ambassade meer gewicht doet toekomen dan aan met name de dubbel gelegaliseerde geboorteakte. De staatssecretaris heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom in het kader van de vaststelling van de identiteit van [appellante] geen bewijswaarde toekomt aan de door haar overgelegde gelegaliseerde geboorteakte.
10.2. Over de nationaliteit van [appellante] geldt het volgende. Zoals de Afdeling onder 7 heeft overwogen, mag de staatssecretaris hoge eisen stellen aan het onderbouwen van de gestelde nationaliteit van een verzoeker. Het verlangen om een paspoort over te leggen, is in beginsel noodzakelijk en evenwichtig. Zoals uit het voorgaande volgt, verkeert [appellante] niet in bewijsnood en is het niet onevenredig bezwarend voor haar om naar Sierra Leone te reizen. De staatssecretaris mag dus verlangen dat [appellante] met een geldig paspoort haar nationaliteit aantoont. Uit de stukken die [appellante] heeft overgelegd, volgt ook niet zonder meer dat zij de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. Zo volgt uit de contra-expertise naar aanleiding van de taalanalyse niet eenduidig dat [appellante] de Sierra Leoonse nationaliteit heeft. Anders dan [appellante] aanvoert, volgt dit ook niet uit de door haar overgelegde geboorteakten. [appellante] wijst op de nationaliteitswetgeving van Sierra Leone, maar uit artikel 2 en 3 van de Sierra Leoonse "Citizenship Act" van 1973 volgt niet dat iemand die in Sierra Leone geboren is, reeds daarom de nationaliteit van Sierra Leone verkrijgt. Gegeven de met meer waarborgen omgeven procedure tot afgifte daarvan moet aan een paspoort een grotere bewijswaarde worden gehecht dan aan de door de ambassade afgegeven verklaringen. De staatssecretaris heeft dan ook niet ten onrechte die verklaringen op zichzelf genomen onvoldoende geacht voor het bewijs van de nationaliteit. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3639, onder 5. 10.3. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1749, onder 6.1) dat de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de Vw 2000 gescheiden procedures zijn. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat de staatssecretaris geen bewijswaarde hoefde toe te kennen aan de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 11 februari 2011 over de asielprocedure van [appellante]. Het betoog van [appellante] dat zij al meer dan twintig jaar onder dezelfde persoonsgegevens bekend is en dat de staatssecretaris daarom eenvoudig kan vaststellen dat zij geen strafbare feiten heeft gepleegd, slaagt ook niet. De staatssecretaris kan op basis hiervan namelijk niet haar nationaliteit vaststellen en dus ook niet vaststellen of zij afstand moet doen van die nationaliteit. 10.4. Het betoog slaagt niet.
Is het om andere redenen onevenredig om vast te houden aan het paspoortvereiste?
11. [appellante] betoogt dat de strikte toepassing van het paspoortvereiste in haar geval niet evenwichtig is, omdat zij zwaarwegende belangen heeft om Nederlander te worden. Zij verblijft al twintig jaar in Nederland, is volledig ingeburgerd en heeft hier een gezin met vier kinderen die allemaal de Nederlandse nationaliteit hebben. Haar verblijf is afhankelijk van een verblijfsvergunning, ze mag niet stemmen, is geen Unieburger en geniet geen diplomatieke bescherming. Door haar vreemdelingenpaspoort wordt zij bovendien met wantrouwen behandeld.
11.1. [appellante] heeft duidelijk gemaakt dat zij nadelige gevolgen ondervindt doordat zij op dit moment geen Nederlander kan worden. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, onder 7.4, heeft overwogen, is de gedachte achter het evenredigheidsbeginsel echter niet dat nadelige gevolgen van besluitvorming tegengegaan moeten worden. De gedachte is dat onnodig nadelige gevolgen voorkomen moeten worden. Dat de besluiten tot gevolg hebben dat [appellante] nu niet kan naturaliseren, wat betekent dat zij geen stemrecht heeft, geen Unieburger is en geen diplomatieke bescherming geniet, is geen onnodig nadelig gevolg. Zoals hiervoor is overwogen, is de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht en is het voor [appellante] niet onevenredig bezwarend om naar Sierra Leone te reizen om een paspoort te verkrijgen. De Afdeling is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheden dat [appellante] al twintig jaar in Nederland verblijft, haar vier kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten en zij volledig is ingeburgerd, niet maken dat het onevenredig is om van [appellante] te verlangen dat zij haar nationaliteit onderbouwt met een paspoort. 11.2. [appellante] voert verder tevergeefs aan dat de afwijzing van haar verzoek in strijd is met de artikelen 4 en 6, derde lid, van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Uit die bepalingen volgt namelijk geen recht op een specifieke nationaliteit. Dat [appellante] staatloos of in feite staatloos is, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor het beroep van [appellante] op artikel 8 van het EVRM. Hoewel [appellante] terecht aanvoert dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de besluiten in strijd zijn met haar recht op privéleven, volgt uit artikel 8 van het EVRM geen recht op een specifieke nationaliteit. De Afdeling verwijst naar de door [appellante] aangevoerde arresten van het EHRM van 11 oktober 2011, Genovese tegen Malta, ECLI:CE:ECHR:2011:1011JUD005312409, paragraaf 33, en van 26 juni 2014, Mennesson tegen Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2014:0626JUD006519211, paragraaf 97. [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat desondanks een schending van artikel 8 van het EVRM moet worden aangenomen. Verder slaagt de vergelijking die [appellante] maakt met de termijn van twaalf jaar uit artikel 14, eerste lid, van de RWN, niet. Het gaat daar om de situatie dat iemand het Nederlanderschap al heeft en die status na verloop van tijd niet meer om bepaalde redenen ingetrokken kan worden. De status van [appellante] is door de afwijzing van het verzoek onveranderd. De rechtbank heeft ten slotte terecht overwogen dat het betoog van [appellante] dat zij gelijkgesteld moet worden met Ranov-vergunninghouders, niet slaagt. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2065, onder 3.1. 11.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. de Ruijter, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. De Ruijter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
887
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
[…]
Europees verdrag inzake nationaliteit
Artikel 4
De regels inzake nationaliteit van elke Staat die Partij is, moeten zijn gebaseerd op de volgende beginselen:
a. iedereen heeft recht op een nationaliteit;
b. staatloosheid dient te worden vermeden;
c. aan niemand mag willekeurig zijn of haar nationaliteit worden ontnomen;
d. noch een huwelijk noch de ontbinding van een huwelijk tussen een onderdaan van een Staat die Partij is en een vreemdeling, noch de wijziging van nationaliteit door een van de echtgenoten tijdens het huwelijk tast automatisch de nationaliteit van de andere echtgenoot aan.
Artikel 6
[…]
3. Elke Staat die Partij is, voorziet in zijn nationale wetgeving in de mogelijkheid van naturalisatie van personen die hun wettige en gewone verblijf op zijn grondgebied hebben. Bij het bepalen van de voorwaarden voor naturalisatie voorziet hij niet in een periode van verblijf langer dan tien jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoek.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Artikel 14
1. Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken. De derde volzin is niet van toepassing indien de betrokken persoon is veroordeeld voor een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 6, 7, 8 en 8 bis van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120 en Trb. 2011, 73).
[…]
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (ten tijde van het besluit op bezwaar)
Toelichting bij artikel 7
Paragraaf 3.5.6. Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
[…]
Bewijsnood geldig buitenlands paspoort
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
- Betrokkene staatloos is;
- Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
[…]