ECLI:NL:RVS:2022:4002
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 november 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 november 2022 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding en bevestigde de rechtmatigheid van de bewaring.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State wordt ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief werd niet verder gemotiveerd, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, die betrekking had op de omstandigheden in het detentiecentrum, werd eveneens verworpen. De Raad van State bevestigde dat de rechtbank niet kon oordelen over de uitvoering van het regime in het detentiecentrum, aangezien daarvoor een andere rechtsgang openstaat.
Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 december 2022.