ECLI:NL:RVS:2022:4002

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
202206748/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 november 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 november 2022 besloten om de vreemdeling in bewaring te stellen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding en bevestigde de rechtmatigheid van de bewaring.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State wordt ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste grief werd niet verder gemotiveerd, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, die betrekking had op de omstandigheden in het detentiecentrum, werd eveneens verworpen. De Raad van State bevestigde dat de rechtbank niet kon oordelen over de uitvoering van het regime in het detentiecentrum, aangezien daarvoor een andere rechtsgang openstaat.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 december 2022.

Uitspraak

202206748/1/V3.
Datum uitspraak: 29 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 november 2022 in zaak nr. NL22.22476 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 17 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De eerste grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Die grief gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 9 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7722, over schending van artikel 104 van de Vw 2000). De grief biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat zij niet kan oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. Daarvoor staat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een andere rechtsgang open. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, onder 8. Dat de vreemdeling krachtens de Penitentiaire beginselenwet in het detentiecentrum in isolatie is geplaatst maakt niet dat het detentiecentrum gelijk staat aan een gevangenisomgeving in welk geval de bewaringsrechter zou moeten toetsen of de bewaring nog rechtmatig is. Het detentiecentrum voldoet, anders dan de vreemdeling in zijn tweede grief heeft geklaagd, aan de eisen die in het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 2022, Landkreis Gifhorn, ECLI:EU:C:2022:178, punt 57, zijn gesteld aan een speciale inrichting voor bewaring in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
De tweede grief faalt.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022
47