ECLI:NL:RBDHA:2023:14607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.27809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatigheid van staandehouding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 4 september 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en ophouding van de eiser niet ter toetsing voorlag, aangezien er eerder al een maatregel van bewaring was opgelegd die op 4 september 2023 was opgeheven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat hij aan zijn terugkeerverplichting had voldaan, ondanks zijn claim dat hij in Zwitserland was tegengehouden. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de openbare orde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de detentieomstandigheden in het detentiecentrum Rotterdam niet onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen, ondanks de medische en psychische klachten van de eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1986 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Staandehouding en ophouding
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de grondslag van de staandehouding en ophouding onrechtmatig is, omdat eiser op dat moment rechtmatig verblijf had vanwege zijn lopende asielaanvraag.
3. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de staandehouding en ophouding van eiser nu niet ter toetsing voorligt. Aan eiser was immers eerder een maatregel van bewaring opgelegd, namelijk op 17 augustus 2023. Deze maatregel is opgeheven op 4 september 2023 en direct aansluitend is de lopende maatregel van bewaring van 4 september 2023 opgelegd, waartegen dit beroep zich richt.

Grondslag maatregel

4. Eiser voert aan dat de grondslag van de maatregel onrechtmatig is. Eiser is uit Nederland vertrokken en heeft pogingen gedaan om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Hij is in Zwitserland tegengehouden door de Zwitserse autoriteiten. Verweerder had daarom ook een nieuw terugkeerbesluit moeten nemen voorafgaand aan eisers inbewaringstelling.
5. De rechtbank stelt vast dat in de asielbeschikking van 11 oktober 2021 een terugkeerbesluit is opgelegd aan eiser met Marokko als genoemd land van terugkeer. Verder is bepaald dat eiser Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan zijn terugkeerverplichting heeft voldaan. Dat eiser in Zwitserland zou zijn tegengehouden door de Zwitserse autoriteiten doet hier niet aan af. De beroepsgrond faalt.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle zware gronden en lichte gronden.
8. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft terecht zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag gelegd, nu eiser zonder paspoort met geldig visum Nederland is ingereisd. De enkele omstandigheid dat eiser na aankomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en daardoor rechtmatig verblijf had in Nederland betekent niet dat de zware grond 3a niet aan eiser mag worden tegengeworpen Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. Uit het dossier blijkt dat eiser in oktober 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. [3] Deze zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige zware en lichte gronden behoeven dan ook geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Eiser heeft medische en psychische klachten en is getraumatiseerd vanwege zijn vlucht. Zijn verblijf in vreemdelingenbewaring verergert zijn klachten.
10. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel in dit geval doeltreffend is toe te passen, omdat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder is in dit verband ook ingegaan op de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden dat hij darmklachten heeft, medicijnen gebruikt en stress heeft. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de in het detentiecentrum aanwezige medische zorg, terecht overwogen dat hieruit niet is gebleken dat de maatregel voor eiser als onevenredig bezwarend moet worden aangemerkt. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
Zicht op uitzetting en voortvarend handelen
11. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting op dit moment niet aanwezig is. De prioriteiten van de Marokkaanse autoriteiten liggen momenteel ergens anders naar aanleiding van de natuurramp die daar heeft plaatsgevonden. Het is niet aannemelijk dat er snel een laissez-passer zal worden afgegeven. Verweerder heeft ook niet voortvarend gehandeld in het kader van de laissez-passeraanvraag.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er geen zicht op uitzetting bestaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 16 mei 2023 [4] geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko bestaat. Wat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat er geen informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten geen laissez-passer aanvragen meer in behandeling nemen als gevolg van de aardbeving die daar recent heeft plaatsgevonden. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder op 4 september 2023 de laissez-passer aanvraag heeft doorgezonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder gaat dan ook voldoende voortvarend te werk.
Detentieomstandigheden
13. Het detentiecentrum Rotterdam hanteert volgens eiser een strikt bewaringsregime dat gelijk staat aan strafrechtelijke detentie. Eiser voert daarom aan dat de bewaring niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [5]
14. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 juli 2022 [6] geoordeeld dat het detentiecentrum Rotterdam kan worden aangemerkt als een inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [7] Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
Ambtshalve toets
15. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 november 2021 met zaaknummer: NL21.16341.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968.
5.Richtlijn 2008/115/EG.