Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt allereerst dat de ophouding onrechtmatig is omdat deze berust op artikel 50, tweede lid, van de Vw. Deze grondslag gaat ervan uit dat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, maar dat is wel het geval nu eiser is overgenomen en opgehouden aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie. Naar de mening van eiser werkt de onrechtmatige ophouding door in de huidige maatregel van bewaring waardoor deze maatregel van aanvang af onrechtmatig is.
3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de ophouding van eiser op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Omdat eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden en zijn identiteit in het strafrechtelijk voortraject al bekend was geworden, had verweerder de ophouding van eiser op artikel 50, derde lid, van de Vw moeten baseren. Er is derhalve sprake van een gebrek. Een gebrek in het voortraject maakt de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gebrek niet dermate ernstig is dat de bewaring daardoor onrechtmatig is, omdat er wel een (andere) grondslag voor de ophouding voor handen was, te weten artikel 50, derde lid, van de Vw. Eiser is door het gebrek dan ook niet in zijn belangen geschaad.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3b en de lichte grond 4a laten vallen.
6. Eiser betwist de overgebleven zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en voert daartoe allereerst aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser is immers een asielzoeker. Verder stelt eiser dat hij nooit een terugkeerbesluit of een daarmee samenhangende beslissing heeft ontvangen. De zware grond 3c kan daarom niet aan eiser worden tegengeworpen. Voorts heeft verweerder op grond van diverse informatiesystemen de identiteit en nationaliteit van eiser vastgesteld. Daarnaast heeft hij meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit door het invullen van een formulier aangaande zijn persoonsgegevens. De zware grond 3d is daarom niet van toepassing. Tot slot stelt eiser dat hij strafrechtelijk gedetineerd is geweest zodat verweerder de lichte gronden 4c en 4d niet aan hem mocht tegenwerpen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de overgebleven zware en lichte gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet met een geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Deze grond is daarom feitelijk juist. Dat eiser asiel heeft aangevraagd doet daar niet aan af. Verder is bij besluit van 23 juli 2021 de asielaanvraag van eiser afgewezen en aan hem een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld zodat verondersteld mag worden dat eiser bekend was met dat besluit. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij wist dat zijn asielaanvraag in juli 2021 was afgewezen en dat hij Nederland moest verlaten.Gelet daarop is ook de zware grond 3c terecht aan eiser tegengeworpen. Verder werpt verweerder terecht tegen dat eiser onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Zo heeft eiser geen documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Ook is niet gebleken dat hij daartoe inspanningen heeft verricht. Het enkele feit dat eiser een formulier heeft ingevuld en zijn persoonsgegevens voorkomen in verschillende informatiesystemen, rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Immers, de geregistreerde gegevens zijn slechts gebaseerd op de verklaringen van eiser. Dit betekent dat ook de zware grond 3d terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd., Tot slot is niet in geschil dat staat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hij over €56,- beschikt, wat onvoldoende is om zelfstandig terug te keren naar Marokko. Ook de lichte gronden 4c en 4d zijn daarom terecht tegengeworpen. Dat eiser in strafrechtelijke detentie heeft verbleven leidt niet tot een ander oordeel.
8. De rechtbank concludeert dat de overgebleven zware en lichte gronden voldoende zijn om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
9. Eiser voert aan dat gelet op zijn persoonlijke en dringende omstandigheden verweerder ten onrechte geen lichter middel aan eiser heeft opgelegd. Eiser heeft een partner en een kind. Er is daarom sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRMwaarmee verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden.
10. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring uitgebreid en voldoend gemotiveerd waarom een lichter middel in het geval van eiser niet doelmatig kan worden toegepast. Hierbij heeft verweerder onder meer in aanmerking genomen dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat van zijn inbewaringstelling moest worden afgezien. Dat eiser in beroep heeft verklaard dat hij een vrouw en een kind heeft in België leidt niet tot een ander oordeel. Deze verklaring is niet onderbouwd, terwijl eiser tijdens het gehoor voor zijn inbewaringstelling nog uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet getrouwd is en geen kind heeft. Ook verder is de rechtbank niet gebleken dat de bewaring als onevenredig bezwarend voor eiser moet worden aangemerkt.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting nu verweerder gedurende de periode dat hij in strafrechtelijke detentie verbleef geen inspanningen heeft verricht gericht op zijn uitzetting naar Marokko. Daarnaast is niet gebleken dat op korte termijn een lpafgegeven zal worden voor eiser zodat het zicht op uitzetting naar Marokko binnen redelijke termijn ontbreekt.
12. Op verweerder rust een inspanningsverplichtingdie inhoudt dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie alsnog in vreemdelingenbewaring gesteld moet worden. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat eiser op 22 september 2022 strafrechtelijk is aangehouden en in vreemdelingenbewaring is gesteld. Vervolgens heeft eiser van 26 september 2022 tot en met 21 januari 2023 in strafrechtelijke detentie verbleven in verband met het uitzitten van een openstaande straf. Aansluitend is eiser opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder op 26 september 2022 het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verzocht om een kopie van het paspoort van eiser op te vragen bij de Italiaanse autoriteiten, op 11 november 2022 met eiser een vertrekgesprek heeft gevoerd en op 11 januari 2023 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder al tijdens eisers strafrechtelijke detentie verschillende voorbereidende vertrekhandelingen heeft verricht. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
13. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat er geen zicht bestaat op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De Afdelingheeft in de uitspraak van 14 november 2022geconcludeerd dat zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er – anders dan in deze uitspraak is overwogen – geen redelijk zicht op uitzetting zou bestaan. Verweerder heeft bovendien op 11 januari 2023 een lp-aanvraag ingediend en deze is nog in behandeling.
Tenuitvoerlegging maatregel en bewaringsregime
14. Voor zover eiser stelt dat sprake is van een strikt bewaringsregime vanwege de coronamaatregelen en verweerder dit had moeten betrekken bij haar belangenafweging om eiser in bewaring te stellen, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Bovendien kan een klacht ten aanzien van detentieomstandigheden niet ter beoordeling worden voorgelegd aan de bewaringsrechter. Daarover kan eiser zich in een afzonderlijke rechtsgang beklagen.
15. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen.Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. De rechtbank ziet in het geconstateerde gebrek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).