ECLI:NL:RBDHA:2023:16674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.33227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht met betrekking tot terugkeer naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 7 juli 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring voortduurt en dat er geen aanleiding is om deze te wijzigen of op te heffen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken van 20 juli 2023 en 24 augustus 2023 in overweging genomen, waarin de rechtmatigheid van de maatregel eerder was beoordeeld.

De eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is omdat deze gebaseerd zou zijn op een onjuist terugkeerbesluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de grondslag voor de maatregel nog steeds aanwezig is. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over gewijzigde omstandigheden en het gebrek aan zicht op uitzetting naar Marokko verworpen. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33227

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 juli 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 oktober 2023 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft hierna bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 26 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
20 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11032. Vervolgens is al eerder vervolgberoep ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12899. In de laatstgenoemde uitspraak staat dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 24 augustus 2023, rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat daaraan een onjuist terugkeerbesluit ten grondslag ligt. Eiser heeft inmiddels een kopie van zijn paspoort overgelegd en daaruit volgen zijn echte personalia: [naam 2]. Het terugkeerbesluit is daarmee niet gericht op eiser, aldus zijn gemachtigde.
5. De rechtbank leidt uit het verslag van het vertrekgesprek van 12 oktober 2023 af dat eiser tegenover de regievoerder heeft verklaard dat een kopie paspoort bekend is. Uit de voortgangsrapportage van verweerder blijkt echter niet dat eiser inderdaad een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd. Eiser heeft zijn stelling in beroep ook niet heeft gestaafd. Bovendien laat een en ander onverlet dat in rechte vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en naar Marokko dient terug te keren. Er bestond voor verweerder dan ook geen aanleiding om een aanvullend terugkeerbesluit te nemen. De grondslag voor de maatregel is daarmee nog onveranderd aanwezig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Verder voert eiser aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Hij heeft nadrukkelijk aangegeven terug te willen keren naar Marokko. Hij wijst er ook in dit verband op dat hij een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd en een brief heeft geschreven aan de Marokkaanse autoriteiten. Hij stelt dat niet is gebleken dat verweerder dat heeft meegewogen in de belangenafweging. Eiser beroept zich in dat verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak [naam 3]. [1] Ook voert eiser aan dat verweerder gelet daarop een lichter middel dan bewaring had moeten toe passen.
7. De omstandigheid dat eiser stelt te willen meewerken aan zijn terugkeer en de omstandigheid dat hij daartoe een brief heeft geschreven aan de Marokkaanse autoriteiten is al betrokken bij de eerdere beoordeling van het voortduren van de maatregel. [2] Van gewijzigde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor het oordeel dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is, is de rechtbank verder niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om alsnog te volstaan met een lichter middel. De gronden die aan de maatregel van bewaring en grondslag zijn gelegd, zijn nog immer van toepassing. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het enkele gegeven dat eiser sinds enige tijd stelt te willen meewerken aan zijn terugkeer naar Marokko maakt dat niet anders. De rechtbank betrekt hierbij ook dat eiser nog altijd niet beschikt over reisdocumenten waarmee hij zelfstandig naar Marokko zou kunnen terugkeren.
9. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Daarnaast vindt hij dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko.
10. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval zicht op uitzetting ontbreekt. De enkele omstandigheid dat er nog geen lp [4] is afgegeven binnen een periode van bijna vier maanden is daarvoor onvoldoende. Voor zover eiser stelt dat de prioriteiten van de Marokkaanse autoriteiten ergens anders liggen wegens de aardbeving in Marokko, volgt de rechtbank dit niet. Niet gebleken is dat de Marokkaanse autoriteiten sindsdien geen lp-aanvragen meer in behandeling nemen.
11. Ook ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Verweerder rappelleert op frequente basis bij de Marokkaanse autoriteiten en voert daarnaast regelmatig vertrekgesprekken met eiser. Ook heeft verweerder aan de Dienst Interne Aangelegenheden (DIA) extra aandacht gevraagd voor een spoedige afhandeling van de lp-aanvraag van eiser.
12. Tot slot voert eiser aan dat de tenuitvoerlegging van de bewaring niet strookt met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [5] Het detentiecentrum hanteert volgens eiser namelijk een strikt bewaringsregime en vormt dan ook een onnodige beperking van zijn privéleven.
13. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2022 [6] volgt dat het Detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. [7] Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2014:1320.
2.Uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2023, NL23.23837.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033).
4.Laissez-passer.
5.Richtlijn 2008/115/EG.