ECLI:NL:RVS:2018:1301
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [bedrijf A], tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 21 oktober 2015 een boete van € 12.000,00 opgelegd aan [appellant] wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete bestond uit € 4.000,00 voor het laten verrichten van arbeid door een vreemdeling zonder geldige tewerkstellingsvergunning en € 8.000,00 voor het niet meewerken aan het vaststellen van de identiteit van twee mannen die in zijn restaurant werkten. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] artikel 2, eerste lid, van de Wav had overtreden, omdat hij de vreemdeling in de periode van 9 maart tot en met oktober 2014 arbeid had laten verrichten zonder dat er een geldige tewerkstellingsvergunning was. Ook werd geoordeeld dat de medewerkingsplicht van [appellant] prevaleerde boven zijn zwijgrecht, aangezien hij de cautie had gekregen en de arbeidsinspecteurs hem hadden gevorderd om de identiteit van de twee mannen vast te stellen. De rechtbank had bovendien terecht geen aanleiding gezien om de vreemdeling als getuige te horen, omdat de bewijsvoering voldoende was.
De Afdeling concludeerde dat de opgelegde boete evenredig was en dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM niet was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.