6.5Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres, nu zij geen tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling had, een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft begaan. Verweerder was derhalve bevoegd om de boete op te leggen.
Evenredigheid en matiging van de boete
7. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Ingevolge de verplichting die hem is opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft verweerder beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgelegd. De beleidsregels zijn als zodanig niet onredelijk. Ook bij de toepassing van de beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient verweerder in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag, dat wil zeggen de hoogte daarvan, passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres de vragenlijst ter bepaling van de draagkracht met bewijsstukken niet heeft overgelegd, zodat de financiële positie van eiseres niet inzichtelijk is. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of eiseres door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. De omstandigheid dat de opdrachtgevers van eiseres de aan hen opgelegde boetes in rekening brengen bij eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de boete te matigen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze doorbelasting voortvloeit uit een door eiseres gemaakte contractuele afspraak, dan wel een eigen keuze van eiseres, die voortvloeit uit zakelijke motieven, en geen omstandigheid is die noopt tot matiging van de aan eiseres opgelegde boete. De beroepsgrond slaagt evenmin.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.