Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
I. Eiseres heeft een stagiaire laten starten met haar werkzaamheden zonder dat zij gekoppeld was aan het personenregister kinderopvang. Dat levert haar een boete op van € 2.000,-;
II. Op drie data (4, 14 en 19 maart 2019) vond in de stamgroep [stamgroep 1] een afwijking van de beroepskracht-kindratio (bkr) plaats buiten de in het pedagogisch beleidsplan neergelegde tijden. Verweerder legt hiervoor een boete op van € 7.500,- (drie x € 2.500,-);
III. Op twee data (4 maart en 22 maart 2019) vond in stamgroep [stamgroep 2] een overtreding van de bkr plaats, omdat er te weinig beroepskrachten aanwezig waren ten opzichte van het aantal aanwezige kinderen. Dat gebeurde ook op 5 maart en 13 maart 2019 in stamgroep [stamgroep 1] en op 7 maart 2019 in stamgroep [stamgroep 3] . Verweerder heeft de boetes voor 5 en 7 maart 2019 gematigd, omdat de overtreding niet langer dan een dagdeel heeft geduurd. De boete die verweerder voor deze overtredingen heeft opgelegd, bedraagt in totaal € 20.000,- (drie x € 5.000,- en twee x € 2.500,-).
Dat maakt dat eiseres voor de overtredingen onder I., II. en III. in totaal een boete moet voldoen van € 29.500,-.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de huidige Beleidsregels en het Afwegingsoverzicht en daarmee oordeelt zij dat ook dit beleid niet onredelijk is, omdat er voldoende mogelijkheden zijn om te differentiëren en verweerder hiervan in de praktijk ook gebruik maakt. Verweerder mag dit beleid dus ten grondslag leggen aan de boetebesluiten.
Verweerder heeft de gemaakte proceskosten in bezwaar al vergoed, zij het dat er een fout is gemaakt in de berekening van de hoogte daarvan. Verweerder heeft kennelijk maar één punt uitgekeerd, terwijl in het bestreden besluit ook staat dat eiseres recht heeft op een bedrag van € 1.050,-, wat neerkomt op twee punten. Met partijen is ter zitting afgesproken dat deze fout hersteld zal worden. Voor zover dat nog niet is gedaan zal verweerder het bedrag van één procespunt alsnog nabetalen, waarbij geldt dat de waarde van het punt € 525,- is (het bedrag dat gold op ten tijde van het bestreden besluit).
Beslissing
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
[…].
Artikel 5:53
[…]
[…]
1 Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.
[…]
1 De houder van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste zin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, het dagritme en de herkenbaarheid van ruimtes en personen, de opleidingseisen waaraan beroepskrachten voldoen, de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers en de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een kindercentrum. Deze regels kunnen betrekking hebben op:[…]
d. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;
[…]
4 Na inschrijving van een persoon als bedoeld in het derde lid, en na de koppeling, bedoeld in artikel 1.48d, derde lid, kan die persoon zijn werkzaamheden aanvangen.
[…]
1 Het college kan degene die een verplichting als bedoeld bij of krachtens de artikelen 1.45, derde lid, 1.47, eerste lid, 1.48d, tweede en derde lid, en 1.49 tot en met 1.59, een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.
[…]
3. Indien van toepassing bevat het pedagogisch beleidsplan, in aanvulling op het tweede lid, tevens een concrete beschrijving van:
a.de tijden waarop, met inachtneming van artikel 7, vierde lid, kan worden afgeweken van artikel 7, tweede lid, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en derhalve wordt voldaan aan artikel 7, tweede lid;
[…]
1. Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op een stamgroep wordt afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in de stamgroep, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn, minder beroepskrachten hoeven te worden ingezet.
2 De verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel a, bij dit besluit en de daarbij behorende rekenregels. Onze Minister stelt een online rekentool ter beschikking met behulp waarvan de in de eerste zin bedoelde verhouding kan worden berekend.
[…]
4 Indien bij dagopvang per dag ten minste tien aaneengesloten uren opvang wordt geboden, kunnen, in afwijking van het tweede lid, met inachtneming van artikel 3, derde lid, onder a, en vierde lid, voor ten hoogste drie uren per dag minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat gedurende de uren dat minder beroepskrachten worden ingezet ten minste de helft van het aantal beroepskrachten, vereist op grond van het tweede lid, wordt ingezet. De in de eerste zin bedoelde afwijkende inzet kan op de dagen van de week verschillen, zij het dat de afwijkende inzet niet per week verschilt.
• opzettelijk niet naleven van de bij of krachtens de Wko gestelde voorschriften (boete verhogend);