ECLI:NL:RVS:2017:756
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs na onderzoek geschiktheid door CBR
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het CBR had op 11 mei 2015 aan [appellant] een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd en zijn rijbewijs geschorst, na een aanhouding waarbij hij in het bezit was van drugs en had verklaard verslaafd te zijn aan harddrugs. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, omdat het CBR zijn rijbewijs op 1 juli 2015 ongeldig had verklaard wegens het niet meewerken aan het onderzoek.
In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellant] wel degelijk een reëel en actueel belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat een vernietiging van het besluit van het CBR hem in staat zou stellen om een nieuw rijbewijs aan te vragen zonder dat hij eerst aan het onderzoek hoeft mee te werken. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] ongegrond, maar bevestigt dat het CBR zich op basis van de feiten en omstandigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat er een vermoeden van ongeschiktheid bestaat.
De uitspraak benadrukt het belang van de medewerking aan onderzoeken naar rijgeschiktheid en de gevolgen van het niet meewerken hieraan. De Afdeling concludeert dat het CBR de juiste procedure heeft gevolgd en dat de eerdere besluiten van het CBR in stand blijven.