ECLI:NL:RBDHA:2023:11154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 4469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting wegens overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een horeca-inrichting exploiteert. De burgemeester van Den Haag had op 16 juni 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd, die de tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting voor drie maanden inhield, vanwege de aangetroffen lachgasflessen. De sluiting ging in op 29 juni 2023 en zou eindigen op 29 september 2023. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 juli 2023 is vastgesteld dat er op meerdere data lachgasflessen zijn aangetroffen in de horeca-inrichting, waarvan sommige recent gebruikt waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen flessen niet aan haar toebehoorden. De wisselende verklaringen van verzoekster over de herkomst van de flessen droegen niet bij aan haar verdediging. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezit van de lachgasflessen een sterke aanwijzing was voor recreatief gebruik als roesmiddel, wat in strijd is met de Opiumwet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de horeca-inrichting redelijkerwijs noodzakelijk was en dat de sluitingsduur van drie maanden niet onevenwichtig was. Verzoekster werd verweten dat de lachgasflessen waren aangetroffen in opslagruimten die niet toegankelijk waren voor bezoekers, en dat zij zelf betrokken was bij de overtredingen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bezwaar van verzoekster waarschijnlijk niet zou leiden tot een andersluidend besluit. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4469 OPIUMW

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

19 juli 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1], te [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Alonso).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende de tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting [bedrijfsnaam 1] (de horeca-inrichting) aan de [adres] [nummer] te [plaats] voor drie maanden, ingaande 29 juni 2023 om 12.00 uur en eindigend op 29 september 2023 om 12.00 uur. Voorts worden de exploitatievergunning, de Alcoholwetvergunning en de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten ingetrokken [1] .
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder verwijst voor zijn verweer naar de motivering van primaire besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2023.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam].
De voorzieningenrechter heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting bepaald dat op
19 juli 2023 om 15.00 uur uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Verzoekster exploiteert sinds 6 december 2022 een horeca-inrichting, waarvoor aan haar bij besluiten van 13 maart 2023 een exploitatievergunning, een Alcoholwetvergunning en een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten zijn verleend.
1.2.
Verweerder heeft het primaire besluit genomen op grond van het volgende.
Op 6 maart 2023 is via Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnengekomen dat tijdens de openingstijden van de horeca-inrichting veel lachgas zou worden verhandeld en dat het lachgas achterin de boot zou zijn opgeslagen.
In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen is het volgende vermeld. Op 6 mei 2023 om 04.15 uur heeft de politie een instap gedaan in de horeca-inrichting naar
aanleiding van een melding dat een man met een vuurwapen in het pand zou zitten, hetgeen niet is geconstateerd. Wel heeft de politie geconstateerd dat de horeca-inrichting open was en dat er bezoekers aanwezig waren. Voorts zijn voorbij de bar in totaal 36 lachgasflessen aangetroffen in de opslagruimte rechts achterin. Voor de deur zonder klink waren dat 6 flessen. Van meerdere lachgasflessen is geconstateerd dat deze nog koud waren. Op één fles was sprake van ijsvorming en er zaten waterdruppels op, hetgeen erop duidde dat de fles zojuist was gebruikt. Achter de deur zonder klink, die toegang gaf tot een ruimte met de trap, zijn lachgasflessen aangetroffen (19) en ook achter schotten in die ruimte (11). Toen de politie verzoekster heeft meegedeeld dat er meerdere gasflessen achterin de club zijn aangetroffen, heeft verzoekster verklaard dat dit oude flessen waren van de vorige eigenaar en dat deze flessen hier al stonden. Verzoekster heeft voorts, na confrontatie met de koude lachgasflessen, verklaard dat de door de politie aangeduide lachgasflessen niet koud waren en over de lachgasfles met de ijsvorming heeft zij gezegd “Deze weet ik niet meer”.
In het voornemen van 19 mei 2023 heeft verweerder de tijdelijke sluiting van drie maanden aangekondigd op grond van artikel 13b van de Opiumwet (Ow) in verband met de aangetroffen handelshoeveelheid lachgas. Voor het overtreden van de toegestane openingstijden wordt een waarschuwing gegeven.
Op 26 mei 2023 is door de politie een mutatierapport opgemaakt, waarin is vermeld dat op die dag tussen 22.01 uur en 22.25 uur een drank- en horecacontrole heeft plaatsgevonden bij de horeca-inrichting. Bij deze controle zijn achter de nooduitgang, in een ruimte die gedeeltelijk was afgesloten met een stuk hardboard, zeven lachgasflessen - waarvan er twee waren gevuld met een onbekende hoeveelheid lachgas - aangetroffen.
Verzoekster heeft verklaard dat de betreffende ruimte niet bij haar horeca-inrichting hoorde.
Verweerder heeft bij het primaire besluit besloten tot een tijdelijke sluiting en intrekking van de aan verzoekster verleende vergunningen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter.
2.1.
Volgens vaste rechtspraak mag verweerder, evenals de rechter, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit standpunt [2] . Dit geldt ook voor een mutatierapport. [3] De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster hetgeen de politie heeft aangetroffen en hetgeen zij ten overstaan van de politie heeft verklaard niet betwist.
2.2.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de lachgasflessen niet zijn aangetroffen in een ruimte die haar toebehoort, maar in een ruimte die zich achter de nooduitgang bevindt en die veelvuldig wordt gebruikt door horeca-inrichting [bedrijfsnaam 2]. Eerst ter zitting heeft verzoekster gesteld dat zij aanvankelijk wel in de ruimte bij de trap kwam. Zij komt daar niet meer sinds een ruzie met de exploitant van [bedrijfsnaam 2], die haar meerdere malen zou hebben bedreigd en geïntimideerd. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster geen indicatie heeft gegeven sinds wanneer dat het geval is. Zij heeft ook verklaard dat zij geen aangifte heeft gedaan bij de politie, omdat haar verhuurder contact zou opnemen met de exploitant van [bedrijfsnaam 2]. Dat zij wel een melding zou hebben gedaan bij toezichthouder Patricia maakt dit niet anders, dit is eerst ter zitting en niet onderbouwd meegedeeld. Met haar stelling is niet aannemelijk geworden dat de ruimten waar de lachgasflessen zijn aangetroffen niet behoren tot haar horeca-inrichting. De lachgasflessen zijn bovendien op verschillende dagen en in meerdere ruimten aangetroffen.
2.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het bezit van lachgasflessen een sterke aanwijzing is dat het lachgas niet is bestemd voor ander dan recreatief gebruik als roesmiddel [4] . Dit is ook niet gesteld. Nu reeds op 6 mei 2023 is geconstateerd dat meerdere lachgasflessen nog koud waren en sprake was van ijsvorming en condens, wat duidt op recent gebruik, en op 26 mei 2023 lachgasflessen met vulling zijn aangetroffen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van overtreding van artikel 3 van de Ow. Daarbij heeft verweerder waarde mogen hechten aan het feit dat verzoekster wisselende verklaringen heeft gegeven op 6 mei 2023 en daarna. Haar eerste verklaring dat de lachgasflessen er al lagen duidt er reeds op dat zij ervan wist. Aan deze verklaring wordt meer betekenis gehecht dan aan haar latere andersluidende verklaringen. Dat de lachgasflessen niet het eigendom van verzoekster zouden zijn, maakt dit niet anders nu het aanwezig hebben van het middel reeds een overtreding van artikel 3 van de Ow oplevert. Gelet op de aangetroffen aanzienlijke hoeveelheid lachgasflessen, waarvan sommige recent gebruikt en ook gevuld, en de ernstige verstoring van de openbare orde die dit met zich brengt, heeft verweerder zich bevoegd mogen achten om artikel 13b, eerste lid, van de Ow toe te passen.
2.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de sluiting redelijkerwijs noodzakelijk en de sluitingsduur van drie maanden niet onevenwichtig heeft kunnen achten. Er valt verzoekster een verwijt te maken, omdat de lachgasflessen zijn aangetroffen in opslagruimten in de horeca-inrichting die niet voor bezoekers toegankelijk waren. Ook het wisselend verklaren door verzoekster draagt niet bij aan de aannemelijkheid van haar stelling dat niet zij, maar de exploitant van [bedrijfsnaam 2], erbij betrokken was. Het is voldoende aannemelijk dat verzoekster zelf betrokken is bij hetgeen is aangetroffen.
2.5.
Nu aannemelijk is dat verzoekster als ondernemer zelf is betrokken bij hetgeen is aangetroffen, waarbij sprake is van verstoring van de openbare orde en waardoor verweerder geen vertrouwen meer in haar als ondernemer heeft, heeft verweerder zich bevoegd mogen achten om de exploitatievergunning in te trekken. Dezelfde feiten wettigen voorts de vrees dat het van kracht blijven van de Alcoholwetvergunning gevaar zal opleveren voor de openbare orde, op grond waarvan verweerder gehouden is om die vergunning in te trekken. Tenslotte was verweerder gehouden om, nu voor de inrichting niet de vergunning van kracht is die ingevolge de voor die inrichting geldige bepaling is vereist, de aanwezigheidsvergunning in te trekken.
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het bezwaar van verzoekster waarschijnlijk niet leiden tot een andersluidend besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen.
4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 3 en artikel 13b, eerste lid, onder a, in samenhang met lijst II van de Opiumwet (Ow), artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, b, c, en f, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV), artikel 31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Alcoholwet en artikel 30f, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Kansspelen (Wok)
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:756)
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1586)
4.Zie de nota van toelichting bij de wijziging van de Opiumwet per 1 januari 2023 in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op lijst II (Stb. 2022, 461)