ECLI:NL:RBDHA:2023:837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21/7961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid na verdenking rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om hem te verplichten mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en de schorsing van zijn rijbewijs. Dit besluit volgde op een mededeling van de politie dat eiser op 7 juni 2021 was aangehouden voor het rijden onder invloed van drugs en alcohol. Eiser betwistte de aanhouding en stelde dat hij niet de bestuurder was van de scooter, maar dat zijn zus dat was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 december 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Verweerder heeft de juistheid van de processen-verbaal van de politie verdedigd en gesteld dat eiser niet in zijn recht is geschonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gehandeld door de verplichting op te leggen om mee te werken aan het onderzoek naar de rijgeschiktheid en de schorsing van het rijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser procesbelang heeft bij de uitkomst van de procedure, ondanks dat zijn rijbewijs inmiddels ongeldig was verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid om te rijden en een schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs opgelegd.
Bij besluit van 2 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
De politie heeft op 8 juli 2021 bij verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Aan de mededeling ligt ten grondslag dat eiser – volgens informatie van de politie-eenheid Den Haag – in de avond van 7 juni 2021 is aangehouden als bestuurder van een scooter, vanwege verdenking van het rijden onder invloed van drugs al dan niet in combinatie met alcohol. In die nacht is een speekseltest bij eiser afgenomen die een indicatie gaf voor amfetamine en cocaïne. Met toestemming van eiser is bij hem bloed afgenomen. In zijn bloed werd 88 microgram cocaïne per liter bloed aangetroffen. Ook werd 0,72 milligram ethanol per milliliter bloed aangetroffen.
1.2
Verweerder heeft naar aanleiding van deze informatie een onderzoek naar de rijvaardigheid van eiser opgelegd [1] en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. [2] Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
1.3
Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft verweerder vervolgens het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. De reden daarvoor is dat eiser de kosten voor het opleggen van het onder 1.2 genoemde onderzoek niet heeft betaald. Dit besluit staat in rechte vast.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de oplegging van het onderzoek en de schorsing van zijn rijbewijs ongegrond verklaard.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser betwist dat hij ten tijde van zijn aanhouding deelnam aan het verkeer en stelt dat er twee getuigen zijn die dit kunnen bevestigen. Uit de verklaring van zijn zus die hij in beroep heeft overgelegd blijkt dat zij de bestuurder was. Dit wordt bevestigd door de in beroep overgelegde verklaring van een tweede getuige. Eiser stelt voorts dat hij ten onrechte niet is gehoord.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden, nu eiser telefonisch is gehoord. Verweerder wijst er voorts op dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over wat er bij zijn aanhouding is gebeurd. Aan de verklaring van de zus kan bovendien geen waarde worden gehecht, omdat deze niet objectief is. [3] Verweerder blijft daarom uitgaan van de juistheid van de informatie die van de politie is ontvangen. Volgens verweerder is dan ook voldaan aan de vereisten voor het opleggen van het onderzoek en voor de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser (nog) procesbelang heeft bij zijn beroep. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. [4]
5.2
Verweerder heeft het rijbewijs van eiser bij besluit van 14 oktober 2021 ongeldig verklaard wegens het niet tijdig betalen van de kosten van het onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Eiser heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen dit besluit, zodat het in rechte vast staat. Ook als het beroep van eiser gegrond wordt verklaard, zal dit daarom niets veranderen aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs.
5.3
Op grond van de in deze zaak toepasselijke voorschriften - te weten artikel 97, tweede en derde lid, van het Reglement rijbewijzen, gelezen in samenhang met artikel 132, tweede lid, van de Wvw - kan eiser gedurende een periode van ten hoogste drie jaren na de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen rijbewijs aanvragen zonder eerst medewerking te hebben verleend aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid. Het is, gelet op de toepasselijke wet- en regelgeving, dus zo dat eiser sneller zijn rijbewijs kan terugkrijgen indien wordt geoordeeld dat hij ten onrechte is verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de rijvaardigheid. Dit betekent dat eiser bij dit beroep een reëel en actueel belang heeft. [5]
Heeft eiser gereden?
6.1
In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 8 juli 2021, staat dat verbalisant eiser op een scooter zag rijden en bij hem bepaalde uiterlijke- en gedragskenmerken heeft waargenomen. Eiser heeft de resultaten van het na zijn aanhouding bij hem afgenomen bloedonderzoek niet bestreden. Uit dit onderzoek blijkt dat de in het bloed van eiser aangetroffen concentratie cocaïne en ethanol hoger was dan de in de wet- en regelgeving voor die stoffen bepaalde grenswaarden. Op 1 oktober 2021 heeft de verbalisant per e-mail laten weten eiser daadwerkelijk te hebben zien rijden. In beroep heeft verweerder een proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2022 ingebracht. De verbalisant heeft hierin toegelicht wat zich heeft voorgevallen op 7 juni 2021 en nogmaals gesteld dat hij eiser daadwerkelijk heeft zien rijden op de scooter. Op het moment van de aanhouding waren er geen personen bij eiser in de buurt.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs leidt tot afwijking van dit uitgangspunt. [6]
6.3
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd - ook in onderlinge samenhang bezien - geen reden voor twijfel aan de juistheid van voormelde op ambtseed opgemaakte processenverbaal. De verklaring van de zus van eiser, waarin staat dat zij eiser naar de Jumbo heeft gereden en vervolgens de Jumbo is binnengegaan, sluit immers niet uit dat eiser ten tijde van zijn aanhouding op de scooter reed, omdat zij op dat moment in de Jumbo was. De tweede getuige bevestigt het verhaal van de zus van eiser, dat zij eiser naar de Jumbo heeft gereden en vervolgens de Jumbo is binnengegaan. Daarbij verklaart hij ook dat de politie vervolgens kwam, dat er een conflict ontstond waardoor het uit de hand liep en dat eiser uiteindelijk werd meegenomen. In het proces-verbaal van 10 januari 2022 staat echter dat er ten tijde van de aanhouding geen andere personen bij eiser in de buurt waren. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat eiser zelf wisselende verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen ten tijde van zijn aanhouding. Zo heeft hij in bezwaar verklaard dat een mannelijk persoon de bestuurder van de scooter is geweest, om in beroep vervolgens te verklaren dat zijn zus de scooter heeft bestuurd. Verweerder mocht gelet op het voorgaande van de inhoud van de processen-verbaal uitgaan en heeft op grond van de hierin neergelegde bevindingen terecht eraan getwijfeld of eiser nog geschikt was om te rijden en heeft daarom terecht de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en zijn rijbewijs geschorst.
Hoorplicht
7. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat er een telefonische hoorzitting is aangeboden en dat verweerder uiteindelijk eiser ook telefonisch heeft gehoord. Zowel eiser als zijn gemachtigde hebben niet aangegeven dat zij een fysieke hoorzitting wensten. Verweerder heeft met zowel de gemachtigde als met eiser zelf contact gehad en heeft geen aanleiding hoeven zien in dit contact dat een telefonische hoorzitting onvoldoende zou zijn. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor een fysieke hoorzitting. Van een schending van de hoorplicht is geen sprake.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 131 van de Wvw in combinatie met artikel 23, eerste lid, sub f van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid (de Regeling).
2.Op grond van artikelen 5a en 6 van de Regeling.
3.Vgl. de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY0404.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:615).
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:756) en van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1454).
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1718.