ECLI:NL:RBMNE:2023:4403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/2632
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van besluit tot opleggen onderzoek rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerder besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd gekregen en zijn rijbewijs was geschorst omdat hij volgens het CBR onder invloed van cannabis had gereden. Eiser verzocht om herziening van het besluit van 22 februari 2022, maar het CBR had dit verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Eiser had geen bewijs geleverd dat de informatie van de politie, waarop het CBR zijn besluit had gebaseerd, onjuist was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR terecht had besloten het eerdere besluit niet te herzien en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening in te dienen niet bedoeld is voor situaties waarin het besluit al is ongeldig verklaard. De voorzieningenrechter wees erop dat het CBR niet verplicht was om eiser te horen in de bezwaarfase, aangezien de gemachtigde van eiser had aangegeven dat er geen behoefte was aan een hoorzitting. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2632
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.A. de Bie),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Eiser heeft een verzoek om herziening ingediend ten aanzien van het besluit van 22 februari 2022, waarbij aan hem een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid is opgelegd en zijn rijbewijs is geschorst omdat hij volgens het CBR onder invloed van cannabis had gereden. [1] Inmiddels heeft het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid plaatsgevonden en is naar aanleiding daarvan zijn rijbewijs bij besluit van 3 oktober 2022 ongeldig verklaard. [2] Het CBR heeft de aanvraag tot herziening met het besluit van 3 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij de afwijzing van zijn herzieningsverzoek gebleven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het door hem te betalen griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding dit toe te wijzen.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiser met zijn verzoek om voorlopige voorziening wil bereiken dat hij zijn rijbewijs terugkrijgt. Dat kan hij echter niet met deze procedure bereiken. Eiser heeft een verzoek om herziening gedaan van het besluit tot het opleggen van een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en de schorsing van zijn rijbewijs. Na dit besluit heeft het CBR echter nog een besluit genomen tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, naar aanleiding van het verrichte onderzoek. Dit laatste besluit blijft bestaan, wat er ook wordt besloten op het verzoek om voorlopige voorziening of het beroep. De voorzieningenrechter geeft aan eiser mee dat de mogelijkheid om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen in feite niet bedoeld is voor dit soort situaties.
3. Desondanks oordeelt de voorzieningenrechter toch over het verzoek en het beroep. De enige reden daarvoor is dat het inefficiënt en niet in het belang van partijen is om de zaak niet inhoudelijk af te doen. Op zitting is immers al voldoende gesproken over de kwestie.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van eiser niet slaagt en dat het CBR terecht heeft besloten het eerdere besluit van 22 februari 2022 niet te herzien. Omdat het beroep niet slaagt, is er ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Bij de vraag of een besluit moet worden herzien is van belang of er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat anders naar het besluit van toen moet worden gekeken. [3] De voorzieningenrechter ziet hiervoor geen aanknopingspunten in wat eiser naar voren heeft gebracht. Eiser voert in de kern aan dat het besluit moet worden herzien omdat de informatie van de politie – gelet op door hem later ontvangen informatie – vals is en niet kan kloppen. Dat ziet de voorzieningenrechter niet. Het dossier bevat informatie van de politie, waaronder processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn niet allemaal ondertekend, maar dit enkele feit betekent niet dat daarom niet van de inhoud van deze processen-verbaal kan worden uitgegaan. [4] Van valse informatie is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarbij is van belang dat deze rechtbank eerder uitspraak heeft gedaan over dit besluit tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid en schorsing van het rijbewijs en heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat het CBR zich niet op de informatie van de politie zou mogen baseren. Daarnaast heeft deze rechtbank in een procedure tussen eiser en de politie uitspraak gedaan over het verzoek van eiser om bepaalde politiegegevens over deze zaak (in het bijzonder registraties) te wijzigen omdat zij onjuist zouden zijn. [5] De rechtbank heeft ook in deze uitspraak geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de informatie van de politie niet klopt.
6. Ook in wat de gemachtigde van eiser verder nog naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het CBR het besluit tot het opleggen van het onderzoek en het schorsen van het rijbewijs zou moeten hebben herzien. Dat de strafrechter heeft geoordeeld over de inbeslaggenomen auto staat los van het besluit van het CBR. Het CBR beoordeelt vanuit het belang van verkeersveiligheid of een onderzoek naar de rijgeschiktheid moet worden opgelegd. Hiervoor is het geen voorwaarde dat iemand strafrechtelijk wordt vervolgd. Voor zover eiser stelt dat hij in de bezwaarprocedure voorafgaand aan het besluit dat hij wil laten herzien, had moeten worden gehoord, merkt de voorzieningenrechter op dat dit geen reden is om later het besluit te herzien. Wat eiser daarnaast nog naar voren heeft gebracht ziet niet op het besluit dat eiser herzien wil hebben, maar op het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Deze gronden kunnen daarom niet tot het oordeel leiden dat het besluit in kwestie moet worden herzien. De voorzieningenrechter is tot slot van oordeel dat het CBR (de gemachtigde van) eiser niet heeft hoeven horen in de bezwaarfase over het herzieningsverzoek. Eiser heeft van het CBR een uitnodiging voor een hoorzitting ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens een e-mail naar het CBR gestuurd waaruit het CBR mocht afleiden dat de gemachtigde wil dat het CBR zo snel mogelijk een besluit neemt en dat er geen behoefte bestaat aan een hoorzitting.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 22 februari 2022 niet wordt herzien. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 25 april 2022 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:2608) ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
2.Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 14 oktober 2022 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 december 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:6288) ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
3.Artikel 4:6 van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:756.
5.Rechtbank Midden-Nederland 29 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4684.