ECLI:NL:RVS:2017:3288

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
201708491/1/V3 en 201708491/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

Op 12 september 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 18 oktober 2017 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de registratie van de geboortedatum van de vreemdeling in Duitsland, die volgens de staatssecretaris prevaleert boven de registratie in Italië. De staatssecretaris voerde aan dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de vreemdeling wisselende verklaringen over zijn geboortedatum heeft afgelegd. De vreemdeling heeft geen identificerende documenten overgelegd om zijn geboortedatum te onderbouwen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de geregistreerde geboortedatum in Duitsland als juist moet worden beschouwd. De rechtbank had dit niet onderkend. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd uitgesproken op 29 november 2017 door mr. G. van der Wiel, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Snijders.

Uitspraak

201708491/1/V3 en 201708491/2/V3
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2017 in zaak nr. NL17.8652 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de registratie van de geboortedatum van de vreemdeling in Duitsland prevaleert boven die in Italië. Hiertoe voert hij aan dat de Duitse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag hebben geaccepteerd, de vreemdeling wisselende verklaringen over zijn geboortedatum heeft afgelegd en de vreemdeling zijn eerder ook in Italië gestelde minderjarigheid niet met bewijs heeft gestaafd.
2.1.    Naar aanleiding van het onderzoek in het Eurodac-systeem heeft de staatssecretaris navraag gedaan bij de Duitse autoriteiten, in welk verband hij heeft vernomen dat de vreemdeling in Duitsland is geregistreerd met geboortedatum 1 mei 1998. De staatssecretaris is er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel terecht van uitgegaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in Duitsland geregistreerde geboortedatum onjuist is. Hierin is de vreemdeling niet geslaagd. Hij heeft immers geen identificerende documenten overgelegd. Daarnaast heeft de staatssecretaris terecht in de enkele stelling van de vreemdeling dat hij in Duitsland vanwege zijn vele oudere vrienden met een andere geboortedatum is geregistreerd dan opgegeven, geen aanleiding gezien om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Ook maken de eerdere afwijzing van de verantwoordelijkheid door Italië vanwege minderjarigheid en de daaropvolgende opname in de nationale procedure door Duitsland, zoals de staatssecretaris terecht heeft gesteld, de registratie van de geboortedatum in Duitsland nog niet onjuist. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris reeds hierom deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van de door de Duitse autoriteiten geregistreerde geboortedatum van de vreemdeling is uitgegaan.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 september 2017 alsnog ongegrond verklaren.
4.    Tevens bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2017 in zaak nr. NL17.8652;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Snijders
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
279