ECLI:NL:RBDHA:2021:15729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL21.5688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij minderjarig was en dat Nederland verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag hadden aanvaard en dat de registratie van de eiser als meerderjarige in Italië leidend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen authentieke documenten had overgelegd die zijn minderjarigheid konden onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de informatie die de eiser had overgelegd over de situatie in Italië niet voldoende was om aan te nemen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de geldigheid van de Dublinverordening in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5688
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5689, plaatsgevonden op 4 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert allereerst aan dat hij minderjarig is en dat Nederland daarom op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Voor zover dit niet wordt gevolgd, stelt eiser dat verweerder op zijn minst op de stellingen van eiser over zijn minderjarigheid had moeten ingaan en de gestelde minderjarigheid van eiser had moeten onderzoeken. Eiser heeft immers verklaard waarom
de eerder opgegeven geboortedatum uit Italië niet de juiste is. Hij had die datum opgegeven, omdat hij dacht dat dit hem hielp om eerder uit Italië weg te kunnen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat informatie uit een andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling daar als meerderjarig staat geregistreerd, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland als meerderjarig aan te merken.1 Dit is alleen anders wanneer de vreemdeling authentieke, identificerende documenten heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. In dit geval heeft Italië bij het accepteren van het claimverzoek niet aangegeven dat de geboortedatum van eiser niet klopt en nadien ook bevestigd dat eiser met de geboortedatum [geboortedatum] 2002 geregistreerd staat in Italië. Verweerder mag er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft verder zijn minderjarigheid niet met enige documenten onderbouwd. Bovendien is eiser als meerderjarige geregistreerd op basis van gegevens die hij zelf heeft doorgegeven. De rechtbank is van oordeel dat alleen al daarom verweerder geen nader onderzoek heeft hoeven verrichten en eiser terecht als meerderjarige heeft aangemerkt.
4. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en hij kan zich niet verenigen met de uitspraken van de ABRvS waarin in het bestreden besluit naar wordt verwezen. Hij wijst hierbij op zijn eigen ervaringen dat hij is gedwongen vingerafdrukken af te geven, dat er geen zorg was, hij twintig dagen in quarantaine moest verblijven en hij geen kleren of tandenborstel kreeg. Ook heeft eiser verklaard dat de Italiaanse autoriteiten geen asielzoekers meer willen opnemen en dat bemanningsleden van het schip dat hem heeft gered zijn gearresteerd. Deze ervaringen van slechte behandeling sterken hem in de angst om bij terugkeer naar Italië aan problematische omstandigheden te worden blootgesteld. Zijn ervaringen worden ook ondersteund door verschillende bronnen, zoals het rapport van SFH-Osar van 21 januari 2021 en het AIDA-rapport van 27 mei 2020. Volgens eiser blijkt uit pagina 62 en 63 van het AIDA-rapport dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Italië moeilijkheden kunnen ervaren met toegang tot de opvang en de asielprocedure. Uit deze informatie blijkt dus dat er een reëel risico is dat hij bij aankomst geen toegang zal hebben tot de opvang. Eiser verwijst verder ook naar het rapport van de US Department of State van 30 maart 2021 waaruit volgt dat asielzoekers worden uitgebuit op het gebied van werk en ook dat er problemen zijn met de asielprocedure en de omstandigheden in opvangcentra en toegang tot andere voorzieningen. Eiser voert bovendien aan dat uit het AIDA-rapport over Frankrijk blijkt dat Frankrijk erkent dat de situatie in Italië ernstig is en dat asielzoekers daarom niet meer dienen te worden overgedragen. Klagen bij de Italiaanse autoriteiten is slechts een theoretische mogelijkheid.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 20202 en 25 februari 20213. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden
1. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van: 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134; 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159; 29 november 2017,
uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De ABRvS heeft het rapport van SFH-Osar beoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020 en geoordeeld dat het geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die in eerdere uitspraken al is beoordeeld. Uit het AIDA-rapport blijkt dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen. Dit maakt echter niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De ABRvS heeft het AIDA-rapport, en specifiek de pagina’s waar eiser naar verwijst, bovendien ook beoordeeld in haar uitspraak van 15 oktober 2020 en geconcludeerd dat het geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die zij bij de beoordeling heeft betrokken in haar uitspraak van 8 april 2020. Ook het rapport van de US Department of State geeft geen wezenlijk nieuwe informatie en hieruit blijkt ook niet dat de situatie slechter is geworden. Daarbij heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in het arrest M.T. tegen Nederland van 15 april 2021 (46595/19) vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen maakt niet dat niet-kwetsbare personen slechter worden behandeld. Dat verder uit het AIDA- rapport over Frankrijk blijkt dat sommige rechtbanken hebben besloten overdrachten aan Italië op te schorten, betekent niet dat Frankrijk in zijn algemeenheid niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten opzichte van Italië. Uit het rapport blijkt bovendien dat het beleid van Frankrijk ten opzichte van Italië niet is aangepast.
7. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser volgt niet dat hij bij terugkeer zal worden blootgesteld aan problematische omstandigheden waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Eiser heeft gesteld dat hij zich niet welkom en slecht behandeld voelde onder meer omdat het schip waarmee hij aankwam in eerste instantie niet werd geaccepteerd, maar hij heeft zelf nog geen ervaringen met de asiel- en opvangprocedure omdat hij geen asielaanvraag heeft gedaan in Italië. Hij heeft in het gehoor verklaard dat hij ook niet heeft geprobeerd om dit te doen. Daarbij komt dat het aan eiser is om bij de Italiaanse autoriteiten te klagen indien hij van mening is dat zij hun verdragsverplichtingen niet nakomen. Eiser heeft verklaard dat hij niet over zijn omstandigheden heeft geklaagd, omdat hij alleen maar wilde vertrekken. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet zou kunnen klagen bij de Italiaanse autoriteiten of dat zij hem niet zouden willen helpen.
8. Eiser voert ten slotte aan dat overdracht in zijn geval getuigt van onevenredige hardheid vanwege de uitbraak van het coronavirus en dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Uit het rapport van de US Department of State blijkt dat het coronavirus ervoor zorgt dat de
opvangvoorzieningen voor asielzoekers niet meer voldoen en dat de wijze van omgang met asielzoekers negatief wordt beïnvloed.
9. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten hun verplichtingen jegens hem niet na zullen komen vanwege de gevolgen van het coronavirus of dat de voorzieningen niet meer voldoen. Anders dan eiser stelt, blijkt dit ook niet uit het rapport van de US Department of State. Alleen al niet omdat het in dit rapport gaat om asielzoekers die per boot aankomen en dit niet voor eiser als Dublinclaimant geldt. De rechtbank volgt verweerder dat de door eiser genoemde omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.