ECLI:NL:RBDHA:2019:6022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
NL19.8070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en meerderjarigheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 april 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij onder andere is gekeken naar eerdere asielaanvragen van eiser in Italië, Duitsland en België.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meerderjarig is, ondanks zijn betoog dat hij minderjarig zou zijn. Dit oordeel is gebaseerd op verklaringen van eiser in verschillende landen en de resultaten van een leeftijdsonderzoek in België. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Duitse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, wat extra garanties bij de Duitse autoriteiten zou vereisen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië, Duitsland en laatstelijk in België heeft verzocht om internationale bescherming. In de procedure in België heeft eiser een geboorteakte overgelegd waaruit blijkt dat eiser minderjarig is. In België is op 28 juni 2018 een leeftijdsonderzoek uitgevoerd, omdat twijfel is ontstaan over de leeftijd van eiser. Uit het onderzoek kwam naar voren dat eiser meerderjarig is. België heeft de Duitse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben het claimverzoek van België geaccepteerd.
2. Eiser heeft op 19 oktober 2018 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Gelet op het hiervoor overwogene zijn de Duitse autoriteiten op
28 november 2018 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 3 december 2018 hebben de Duitse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
3. Eiser betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag omdat Duitsland zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. Bovendien is eiser minderjarig. Verweerder mag er niet automatisch van uitgaan dat het Belgische leeftijdsonderzoek aan de daartoe gestelde eisen voldoet en had een eigen leeftijdsonderzoek moeten doen. De overgelegde geboorteakte ondersteunt daarbij dat de in Nederland opgegeven geboortedatum de juiste is. Voorts betoogt eiser dat het claimakkoord tot stand is gekomen op een onjuiste claimgrond, omdat er geen lopende procedure meer in Duitsland is. Het claimakkoord is daarom niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Eiser betoogt verder dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank oordeelt daartoe als volgt.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. Verweerder heeft onderzoek gedaan bij de Italiaanse, Belgische en Duitse autoriteiten middels een verzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening. Eiser heeft in Italië verklaard geboren te zijn op 10 juli 1992, in Duitsland staat eiser geregistreerd met geboortedatum 10 januari 2000 en uit het Belgische leeftijdsonderzoek is ook naar voren gekomen dat eiser meerderjarig is. Weliswaar voert eiser nu aan dat hij minderjarig is, maar de rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3288). Hieruit volgt dat, indien de vreemdeling in meerdere lidstaten met meerdere leeftijden is geregistreerd (waarvan een of meer meerderjarig), dan geconcludeerd kan worden dat betrokkene meerderjarig is. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er dan vanuit worden gegaan dat de betreffende registratie als meerderjarig zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Eiser is hier niet in geslaagd. De door eiser overgelegde geboorteakte kan niet gelden als authentiek en identificerend document zoals bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire, nu deze niet is voorzien van een pasfoto. Verweerder heeft gelet op vorenstaande geen aanleiding hoeven zien om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
4.2.
Het is vaste jurisprudentie dat verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, waardoor niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onder verwijzing naar de door hem aangehaalde rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat de incidenten in Duitsland zodanig structureel van aard zijn dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Indien eiser in aanraking komt met discriminatie en geweld, dient hij zich daarover in Duitsland te beklagen. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden willen of kunnen helpen. De enkele stelling van eiser dat klagen op voorhand zinloos is en hij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Ten aanzien van de grond dat eiser geen kosteloze rechtsbijstand kreeg, overweegt de rechtbank dat zowel artikel 27, zesde lid, van de Dublinverordening, als artikel 20, derde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (hierna: de Procedurerichtlijn) toestaat dat de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand afhankelijk kan worden gesteld van de reële kans van slagen van de procedure. De kans van slagen dient te worden beoordeeld door de onafhankelijke rechter of een andere bevoegde instantie. Als een andere instantie de beoordeling verricht, dient die beoordeling vatbaar te zijn voor beroep bij de rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die bepalingen in Duitsland niet wordt voldaan. Indien eiser van mening is dat hem ten onrechte gefinancierde rechtsbijstand is onthouden, dient hij daarover in Duitsland te klagen.
De Duitse autoriteiten hebben voorts door middel van het claimakkoord gegarandeerd het (herhaalde) asielverzoek in behandeling te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten zijn aanvraag niet in behandeling zullen nemen, noch dat zijn overdracht aan Duitsland zal leiden tot schending van het verbod van refoulement. De omstandigheid dat de Duitse autoriteiten de claim op een volgens eiser onjuiste grondslag hebben bevestigd, maakt het voorgaande niet anders, nu vast staat dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanzielaanvraag.
4.4
Verweerder heeft zich -met de in het besluit gegeven motivering- dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Duitsland een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest. Verder heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan Nederland eisers asielverzoek onverplicht aan zich zou moeten trekken. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
4.5
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij moet worden aangemerkt als kwetsbaar persoon en hij daarmee een beroep beoogt te doen op het Tarakhel-arrest, wordt overwogen dat uit het door eiser overgelegde patiëntendossier alleen blijkt dat eiser slaapproblemen heeft. Hiermee heeft eiser onvoldoende aangetoond dat hij een kwetsbaar persoon is waarvoor aanvullende garanties bij de Duitse autoriteiten moet worden gevraagd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.