ECLI:NL:RBDHA:2019:782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
NL19.574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum van een Eritrese asielzoeker in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Eritrese eiser. De eiser, die stelt geboren te zijn in 2001, heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het bestreden besluit van 9 januari 2019, waarin verweerder de geboortedatum van de eiser als 1998 heeft vastgesteld op basis van informatie van de Zwitserse autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een leeftijdsonderzoek in Zwitserland heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de eiser op 18 september 2015 14 jaar oud was. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de geboortedatum van 1998 overneemt zonder de uitkomst van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland in zijn besluitvorming te betrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was en dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Vreemdelingenwet door geen leeftijdsonderzoek aan te bieden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 25 januari 2019.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.574
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser](V-nummer: [V-nummer] ), eiser (gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 8 augustus 2018 niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.575, plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de geboortedatum
[…] 1998. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001 en dit heeft hij ook telkens zo verklaard. Uit de verslagen van het verhoor van 8 augustus 2018 en het gehoor van 10 augustus 2018 blijkt dat er volgens verweerder sprake is van twijfel en dat er geen sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid. Gelet hierop heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in hoofdstuk C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) door eiser geen leeftijdsonderzoek aan te bieden. Uitgaande van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland op basis van de Greulich & Pyle methode was eiser op 18 september 2015 veertien jaar oud.
Eiser was dus ten tijde van zijn asielaanvraag van 8 augustus 2018 minderjarig. Verweerder heeft ten onrechte het leeftijdsonderzoek in Zwitserland niet in de besluitvorming betrokken. In de door Zwitserland aangeleverde informatie staat weliswaar de geboortedatum […] 1998 vermeld, maar het is niet duidelijk waar deze registratie op is gebaseerd. Uitgaande van de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland kan deze geboortedatum onmogelijk juist zijn. Eiser meent dat verweerder de Afdelingsjurisprudentie te strikt uitlegt.
. Eiser heeft met het voorgaande aangetoond dat in zijn zaak niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan omdat Zwitserland op grond van niet- objectieve gegevens heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is en Zwitserland heeft daarmee de belangen van het kind niet vooropgesteld. Verweerder heeft verder de onderzoeksresultaten van Zwitserland niet gedeeld met eiser. Eiser wijst op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 14 november 2018 (NL18.19820) waaruit volgt dat het niet zorgvuldig is dat de gemachtigde niet alle relevante stukken ontvangt tijdens de bestuurlijke fase.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiser terecht als meerderjarig heeft geregistreerd, gelet op de informatie die door de Zwitserse autoriteiten is verstrekt. Verweerder erkent dat de uitkomst van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland is dat eiser op 18 september 2015 veertien jaar zou zijn. Voor de Zwitserse autoriteiten is dit echter geen reden geweest om van die leeftijd uit te gaan, aldus verweerder. Zwitsersland heeft eiser een volledige asielprocedure laten doorlopen en zij hebben […] 1998 als geboortedatum aangehouden op basis van eisers eigen verklaringen. Van deze datum gaan zij nog altijd uit, gelet op het feit dat zij het terugnameverzoek hebben geaccepteerd. Het is niet gebleken dat eiser in Zwitserland is opgekomen tegen deze, volgens hem onjuiste, aangehouden geboortedatum. Verweerder meent dat hij er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is aan eiser om zijn gestelde geboortedatum met documenten aannemelijk te maken, dit blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) en van 9 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3288). Verweerder betwist dat hij in strijd met het eigen beleid heeft gehandeld. Gelet op het onderzoek bij de Zwitserse autoriteiten zijn er voor verweerder geen twijfels over de leeftijd van eiser en daarom hoefde er geen nader onderzoek verricht te worden. Enkel wanneer het onderzoek na een Eurodac-treffer geen resultaten oplevert, wordt er een leeftijdsonderzoek aangeboden. Dit is conform de Afdelingsjurisprudentie en dit is neergelegd in de openbare werkinstructie 2018/19, paragraaf 2.33 en 2.4. De Zwitserse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling nemen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft in Nederland verklaard dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 2001 is. Uit het proces-verbaal van verhoor van 8 augustus 2018 blijkt dat de betreffende verbalisanten unaniem oordelen dat geconcludeerd kan worden dat
er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en dat er verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden. Uit het rapport gehoor aanmeldfase van 10 augustus 2018 volgt dat de betreffende medewerker op basis van eisers verklaringen en signalen oordeelt dat eiser evident minderjarig is. Hierop is vervolgens een onderzoek opgestart in Zwitserland naar eisers geboortedatum. In de door Zwitserland aangeleverde informatie staat als geboortedatum vermeld […] 1998. Daaronder staat onder het kopje “other” vermeld: “14 years old according to age examination (Greulich & Pyle method) of 18.09.2015. (…)”. Door verweerder wordt niet betwist dat er in Zwitserland een leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder betwist ook niet dat de uitkomst van dit leeftijdsonderzoek niet overeenkomt met de door Zwitserland verstrekte geboortedatum van […] 1998. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder deze omstandigheden onvoldoende gemotiveerd waarom hij deze geboortedatum overneemt zonder enig gewicht toe te kennen aan de uitkomst van het in Zwitserland uitgevoerde leeftijdsonderzoek. De rechtbank ziet niet in waar verweerder de stelling op baseert dat Zwitserland deze geboortedatum heeft aangehouden op basis van eisers eigen verklaringen, nu dit niet blijkt uit de door Zwitserland verstrekte informatie en eiser in het verhoor in Nederland heeft aangegeven dat hij in Zwitserland geen geboortedatum heeft opgegeven. Verweerder heeft daarom niet zonder nader onderzoek of zonder uitvraag bij de Zwitserse autoriteiten kunnen concluderen dat eiser meerderjarig is. De door verweerder aangehaalde Afdelingsuitspraken zijn niet doorslaggevend nu er in dit geval wel andere concrete informatie over de (minderjarige) leeftijd van eiser beschikbaar is. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
25 januari 2019

Documentcode: DSR5347785

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.