201005930/1/V3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 14 juni 2010 in zaak nr. 10/19403 in het geding tussen:
de minister van Justitie (hierna: de minister).
Bij besluit van 26 mei 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zicht op uitzetting naar China binnen redelijke termijn aanwezig is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door intensieve contacten tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten in mei 2010 18 laissez passer zijn toegezegd door de Chinese autoriteiten en dat, gelet hierop en op de rechtsplicht die op de vreemdeling rust om actief mee te werken aan zijn uitzetting, niet bij voorbaat kan worden gezegd dat aan hem geen laissez passer zal worden verstrekt. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen, heeft miskend dat, zoals uit de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 18 februari 2010 in zaak nr. 10/3894 (LJN: BL5551) valt af te leiden, in 2009 op grond van in 2009 verkregen laissez passer geen enkele uitzetting naar China heeft plaatsgevonden zodat aan het verstrekken van een laissez passer geen betekenis toekomt in het kader van de uitzetting. Bovendien kan hem als ongedocumenteerde vreemdeling niet worden tegengeworpen dat hij niet of niet in voldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet, aldus de vreemdeling.
2.1.1. Bij brief van 4 juni 2010 heeft de minister, voor zover thans van belang, de rechtbank medegedeeld dat in september en oktober 2008 in totaal twee laissez passer aan ongedocumenteerde Chinezen zijn verstrekt. Voorts heeft hij in die brief gesteld dat intensieve contacten tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten er in mei 2010 in hebben geresulteerd dat 18 laissez passer zijn toegezegd door de Chinese autoriteiten en dat de intensieve besprekingen tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten blijvend worden voortgezet. Ter zitting van de rechtbank heeft de minister nader toegelicht dat één van de toegezegde laissez passer ziet op een ongedocumenteerde Chinese vreemdeling die een vrijwilligersbrief en een volledig ingevulde aanvraag om afgifte van een laissez passer heeft overgelegd.
2.1.2. Ter zitting van de Afdeling heeft de minister verklaard dat de Chinese autoriteiten inmiddels 17 van de 18 toegezegde laissez passer hebben verstrekt aan de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V). Eén laissez passer is verstrekt voor een geheel ongedocumenteerde Chinese vreemdeling en de andere zijn verstrekt voor vreemdelingen die beschikten over identiteitsondersteunende documenten. De DT&V heeft volgens de minister in één geval de Chinese autoriteiten (nog) niet verzocht om de afgifte van de toegezegde laissez passer omdat de persoon op wie die toezegging ziet niet in de systemen van de DT&V lijkt voor te komen. Van de 17 verstrekte laissez passer heeft er één betrekking op een aanvraag uit 2007, zeven op aanvragen uit 2008, vijf op aanvragen uit 2009 en vier op aanvragen uit 2010. Eén Chinese vreemdeling is inmiddels in bewaring gesteld om op basis van de verstrekte laissez passer te worden uitgezet. De minister heeft ter zitting voorts verklaard geen aanwijzingen te hebben dat de Chinese autoriteiten bij het verstrekken van laissez passer het van belang hebben geacht dat de desbetreffende vreemdelingen niet in bewaring waren gesteld.
2.1.3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2008 in zaak nr. 200805982/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat het destijds door de Nederlandse en Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van laissez passer ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde vreemdelingen met ingang van 21 augustus 2008 niet langer de verwachting rechtvaardigde dat op korte termijn tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China zou kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet was gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnen korte tijd de handelwijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez passer in die gevallen zou veranderen.
2.1.4. Bij uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr. 200808139/1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling - samengevat weergegeven - het volgende overwogen. De twee laissez passer die in september en oktober 2008 zijn verstrekt, geven er blijk van dat aan de langdurige periode waarin geen enkele laissez passer is afgegeven een eind is gekomen. Het ligt in de rede te veronderstellen dat de vele contacten die in de afgelopen tijd, op verschillende niveaus, tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden, en nog steeds plaatsvinden, om de ontstane impasse te doorbreken, een ontwikkeling in gang hebben gezet en dat de afgifte van voormelde twee laissez passer de eerste resultaten daarvan vormen. Dat de Chinese autoriteiten inmiddels in twee gevallen een laissez passer hebben verstrekt ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese onderdaan is weliswaar een belangrijke aanwijzing voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dit aantal laissez passer is nog te beperkt om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat de Chinese autoriteiten op 21 oktober 2008 wederom een laissez passer ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese vreemdeling hebben verstrekt, derhalve terecht onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat thans wel kan worden aangenomen dat de opstelling van de Chinese autoriteiten is gewijzigd, aldus die uitspraak.
2.1.5. Volgens het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste kamercommisie voor Justitie van 14 april 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 19 637, nr. 1335, p. 12) zijn in 2008 ongeveer 500 aanvragen voor (vervangende) reisdocumenten bij de Chinese autoriteiten ingediend en hebben deze autoriteiten toen twee (vervangende) reisdocumenten voor gedwongen terugkeer afgegeven. Voorts staat in dit verslag dat in 2009 ongeveer 120 aanvragen voor (vervangende) reisdocumenten bij de Chinese autoriteiten zijn ingediend en dat toen geen (vervangende) reisdocumenten voor gedwongen terugkeer zijn afgegeven. Zo uit bovenvermelde uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 18 februari 2010 al valt af te leiden dat in 2009 door de Chinese autoriteiten laissez passer voor gedwongen vertrek zijn verstrekt, zoals de vreemdeling stelt, dan maakt voormeld verslag voldoende duidelijk dat een zodanige verstrekking niet heeft plaatsgehad. Van het achterwege blijven van uitzetting ondanks verkregen laissez passer is derhalve evenmin sprake geweest.
2.1.6. Thans hebben de Chinese autoriteiten in mei 2010 toezeggingen gedaan voor de afgifte van 18 laissez passer en hebben zij inmiddels op verzoek van de DT&V voor 17 van de desbetreffende vreemdelingen de toegezegde laissez passer verstrekt. Bedoelde toezeggingen waren dermate concreet dat de rechtbank deze, anders dan de vreemdeling betoogt, ook zonder dat de laissez passer al daadwerkelijk waren verstrekt, van betekenis heeft kunnen achten bij de beantwoording van de vraag of zicht op uitzetting bestaat. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de Chinese autoriteiten het van belang hebben geacht dat de desbetreffende vreemdelingen niet in bewaring waren gesteld. Voormelde ontwikkeling wijst erop dat concrete vooruitgang is geboekt in het voortgezette overleg tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten. Daarmee is sprake van een belangrijke aanwijzing voor het intreden van een structurele verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten. Dat één verstrekte laissez passer betrekking heeft op een aanvraag uit 2007 doet daaraan niet af.
Het aantal thans verstrekte laissez passer is in verhouding tot de voorafgaande periode aanzienlijk. Op grond daarvan bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken indien de vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Nu de vreemdeling geen, hem persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de minister het op voorhand uitgesloten heeft moeten achten dat het onderzoek door de Chinese autoriteiten binnen een redelijke termijn tot afgifte van een reisdocument kan leiden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn niet langer ontbreekt.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2010
395.
Verzonden: 9 augustus 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,