ECLI:NL:RBSGR:2010:BO6907

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-40206
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Chinese vreemdeling en bewaring in het belang van openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Chinese vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en verblijvende in een penitentiaire inrichting, had op 19 november 2010 beroep ingesteld tegen zijn inbewaringstelling en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting van de enkelvoudige kamer op 29 november 2010, waar eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. X.J. Polak. Na sluiting van het onderzoek op 30 november 2010, werd de behandeling verwezen naar de meervoudige kamer, waar eiser opnieuw in persoon verscheen, maar zijn gemachtigde niet aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen.

De rechtbank overwoog dat verweerder voldoende voortvarendheid had getoond in de uitzetting van eiser en dat er geen aanknopingspunten waren om de jurisprudentielijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verlaten. Eiser had aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar China was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder afdoende had gemotiveerd dat er sprake was van een structurele wijziging in de opstelling van de Chinese autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat eiser de plicht had om mee te werken aan zijn uitzetting en dat hij inspanningen moest verrichten om in het bezit van een paspoort te komen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen omstandigheden waren die toewijzing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.J.A. Schaaf, en de leden mr. J. van Berchum en mr. T. van de Woestijne, in aanwezigheid van griffier W.G.M. de Boer.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 10/40206
Uitspraak van 10 december 2010
inzake
[Eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
verblijvende te [plaats] in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. G.D. Haytink,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Op 18 november 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 19 november 2010 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 29 november 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij mr. X.J. Polak.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 30 november 2010 met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en de behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank van 6 december 2010. Aldaar is eiser verschenen in persoon. Zijn gemachtigde heeft kenbaar gemaakt niet te kunnen verschijnen. Verweerder is verschenen bij mr. M.A.M. Janssen.
Overwegingen
1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is gebleven dat eiser
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- verdacht wordt van het plegen van een misdrijf;
- zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn;
- onvoldoende middelen van bestaan heeft;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef;
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2. Evenmin is weersproken dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser werkt.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting naar China ontbreekt. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 11 november 2010, LJN: BO3813. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij al drie keer eerder in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, zonder dat dit tot zijn uitzetting heeft geleid.
4. Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Aangaande de uitzetting van in Nederland verblijvende Chinezen naar China heeft in 2009 en 2010 op verschillende niveaus overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten. In mei 2010 hebben de Chinese autoriteiten toezeggingen gedaan voor de afgifte van 18 laissez passer (lp). In 17 van deze gevallen zijn de Chinese autoriteiten in juni 2010 daadwerkelijk overgegaan tot de verstrekking van een lp. Bij uitspraak van 9 augustus 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat in deze ontwikkeling een aanwijzing wordt gezien dat er concrete vooruitgang is geboekt in het voortgezette overleg en dat er sprake is van een structurele verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, LJN: BN4048. Sinds de verstrekking van de lp in juni 2010 is sprake geweest van voortgezet overleg tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten over de aanvragen van lp voor China en de uitzetting van in Nederland verblijvende Chinese burgers naar dat land. Zo hebben er op 16 juli 2010, 1 september 2010, 28 oktober 2010 en 11 november 2010 op hoog ambtelijk en politiek niveau overleggen en bijeenkomsten tussen beide landen plaatsgevonden. Uitzettingen naar China hebben in 2010 ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Zo zijn er in dit jaar tot aan november, naast de 17 verstrekte lp, 25 gedwongen uitzettingen geweest op basis van paspoorten en/of identiteitsbewijzen en zijn vijf personen met behulp van de IOM vertrokken. Op basis hiervan acht verweerder het zicht op uitzetting naar China nog immer aanwezig. Daarbij is het volgens verweerder wel van belang dat eiser verifieerbare gegevens verstrekt. Tot op heden is hiervan niet gebleken. Zo heeft eiser wisselend verklaard over zijn inspanningen om via de Chinese ambassade aan een paspoort te komen. Ook heeft hij zich in het verleden bediend van aliassen, terwijl hij zijn huidige verklaringen omtrent zijn identiteit nog niet heeft kunnen onderbouwen.
5. Het dossier en het verhandelde ter gelegenheid van de beide zittingen geeft de rechtbank geen aanleiding om de uitspraak van 11 november 2010 van de nevenzittingsplaats Dordrecht te volgen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de bij uitspraak van 9 augustus 2010 ingezette jurisprudentielijn van de Afdeling te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat nog steeds gesproken kan worden van een structurele wijziging in de opstelling van de Chinese autoriteiten. Deze situatie leidt ertoe dat de rechtbank het zicht op uitzetting naar China onverkort aanwezig acht. De rechtbank overweegt in dit verband dat op eiser de plicht rust om mee te werken aan zijn uitzetting naar China. In het bijzonder mag van hem verwacht worden dat hij inspanningen verricht om in het bezit van een paspoort te komen, aangezien dit, blijkens hetgeen door verweerder is gesteld de kans op uitzetting vergroot.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om verweerder tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzitter, mr. J. van Berchum en mr. T. van de Woestijne, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen