ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5645

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/38403 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdelinge. De vreemdelinge had op 4 november 2010 een beroepschrift ingediend, gericht tegen het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 21 augustus 2010, waarbij haar bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 22 november 2010 gehouden, waarbij de vreemdelinge werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. G.J.K. van Andel, en de minister door zijn gemachtigde, mr. W.A. Kleingeld.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar China bestaat, ondanks de zorgen van de vreemdelinge over de bereidheid van de Chinese autoriteiten om een laissez-passer (LP) te verstrekken. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en contacten tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten, waaruit bleek dat er actieve pogingen werden ondernomen om de uitzetting te bespoedigen. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop sinds de afgifte van 17 LP's in mei 2010 niet voldoende was om te concluderen dat het zicht op uitzetting niet langer bestond.

De rechtbank oordeelde verder dat de vreemdelinge onvoldoende had aangetoond dat zij volledige en actieve medewerking had verleend aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor haar uitzetting. De rechtbank vond dat de vreemdelinge niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die haar in staat zouden stellen om geen gegevens te verstrekken die nodig waren voor de LP-aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Regnr.: AWB 10/38403 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[Vreemdelinge], V-nummer [nummer], thans verblijvende in Detentiecentrum Rotterdam, hierna te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. G.J.K. van Andel, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1978 en de Chinese nationaliteit te hebben.
Op 4 november 2010 heeft de vreemdelinge een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 21 augustus 2010 de vreemdelinge heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 22 november 2010. De vreemdelinge heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W.A. Kleingeld.
II OVERWEGINGEN
1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 10 september 2010.
Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2 De vreemdelinge heeft aangevoerd dat zij actief medewerking heeft verleend om zo spoedig mogelijk tot vertrek uit Nederland te komen. Zij heeft in overleg met de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek een brief aan de Chinese autoriteiten geschreven met het verzoek om haar vertrek naar China te bespoedigen. De vreemdelinge beschikt niet over een identiteitsdocument of een reisdocument.
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 11 november 2010 (LJN BO3813) heeft de vreemdelinge aangevoerd dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdelinge uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting betoogd dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
4 Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2010 (LJN: BN4048), is de rechtbank van oordeel dat thans niet gezegd kan worden dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn een laissez-passer (LP) te verstrekken, indien de vreemdelinge volledige en juiste informatie verstrekt en het te verrichten onderzoek niet frustreert. Het tijdsverloop sinds de afgifte van 17 LP's in mei 2010, is onvoldoende om te oordelen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet langer bestaat. Dat geldt temeer gezien navolgende in de brief van verweerder van
19 november 2010 vermelde contacten met de Chinese autoriteiten. In die brief is onder meer het volgende vermeld:
- Op 16 juli 2010 is een bijeenkomst georganiseerd met de Chinese ambassade op hoogambtelijk niveau.
- Op 28 oktober 2010 heeft op hoogambtelijk niveau een ontmoeting plaatsgevonden met de Chinese autoriteiten in China.
- De Chinese ambassade is op 11 november 2010 uitgenodigd voor een gesprek op ambtelijk niveau bij de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Er bestaat gezien het voorgaande voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China, zowel voor (deels) gedocumenteerde als voor ongedocumenteerde vreemdelingen. Het feit dat maar een klein deel van de in 2007 tot en met 2010 ingediende LP-verzoeken heeft geleid tot afgifte van een LP leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat van de vreemdelinge mag worden verwacht dat zij haar volledige en actieve medewerking verleent om documenten te verkrijgen teneinde haar terugkeer naar haar land van herkomst te bewerkstelligen. Van een dergelijke volledige en actieve medewerking is de rechtbank niet gebleken. Het schrijven van een algemene brief waarin enkel medewerking van de Chinese consul wordt gevraagd bij haar vertrek, zonder concrete informatie die kan leiden tot vaststelling van haar identiteit en nationaliteit, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Door de vreemdelinge is niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat zij niet in staat kan worden geacht gegevens als vorenbedoeld te verschaffen.
De vreemdelinge heeft geen, haar persoonlijk betreffende, concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan op voorhand moet worden uitgesloten dat de LP-aanvraag binnen een redelijke termijn zal leiden tot afgifte van een LP door de Chinese autoriteiten.
5 Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter, en mrs. E. Kouwenhoven en M.M.F. Holtrop, leden, en door de voorzitter en drs. F.J.M. van den Berg, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.