200808981/1/V2.
Datum uitspraak: 3 juli 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 10 november 2008 in zaak nr. 07/21019 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 14 mei 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 2008, verzonden op 14 november 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel niet kan worden vastgehouden aan de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in die zin dat bij die intrekking de aanspraken die een vreemdeling meent te kunnen ontlenen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dienen te worden betrokken.
2.2. De aldus in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (laatstelijk bij uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200804814/1, www.raadvanstate.nl) beantwoord, waarbij de Afdeling heeft overwogen dat de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000 ertoe leidt dat de toepassing van artikel 8 van het EVRM, behoudens in het kader van een vergunning, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000, dient plaats te vinden in de procedure omtrent een reguliere vergunning en dat die scheiding evenzeer geldt ingeval van de intrekking van een verblijfsvergunning asiel. Uit de overwegingen in die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, vloeit voort dat de grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 mei 2007 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.4. Gelet op het vorengaande, zal de Afdeling het door de vreemdeling tegen het besluit van 14 mei 2007 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 10 november 2008 in zaak nr. 07/21019;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009
314-574.
Verzonden: 3 juli 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak