Uitspraak
[naam],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
18 oktober 2006 inzake Üner (ECLI:NL:XX:2006:AZ2407) voert eiser tegen het inreisverbod aan dat verweerder in strijd handelt met artikel 8 van het EVRM. Nergens blijkt dat het belang van de twee minderjarige kinderen en de echtgenote van eiser voldoende is meegewogen. De oudste zoon van eiser en zijn echtgenote zijn volledig verwesterd en van hen kan niet verwacht worden dat zij zich met eiser zullen gaan herenigen in Afghanistan. Eiser verwijst in dit verband tevens naar het arrest van het EHRM van 16 april 2013 inzake Udeh (12020/09, JV 2013/246), waarin sprake was van een vergelijkbare situatie en het EHRM oordeelde dat het in het belang van de kinderen was om op te groeien in de nabijheid van beide ouders en dat het uitgevaardigde inreisverbod gelet daarop, ondanks het door hun vader gepleegde drugsdelict, een ongerechtvaardigde inmenging was van de aan hen in artikel 8 van het EVRM gegarandeerde rechten. Indien verweerder een juiste belangenafweging zou hebben gemaakt, had het inreisverbod niet kunnen worden uitgevaardigd, althans, niet voor de duur van 10 jaar.
Beslissing
mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.