ECLI:NL:RVS:2008:BG6196
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Buiten behandeling stelling van aanvraag EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en wettelijke grondslag voor heffing leges
In deze zaak heeft de Raad van State op 28 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had op 26 juni 2006 een verzoek ingediend om een EG-verblijfsvergunning, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld omdat de vreemdeling de verschuldigde leges niet had betaald. De staatssecretaris stelde dat er een wettelijke grondslag voor de legesheffing bestond, maar de rechtbank oordeelde dat deze grondslag ontbrak op het moment van indiening van de aanvraag.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling terecht had opgevat als een verzoek om een verblijfsvergunning met de aantekening 'EG-langdurig ingezetene'. De rechtbank had echter niet onderkend dat er ten tijde van de aanvraag een wettelijke grondslag voor de legesheffing bestond, zoals vastgelegd in artikel 3.34g van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Vreemdelingenwet en de bijbehorende regelgeving, en bevestigt dat de staatssecretaris bevoegd is om leges te heffen voor de afhandeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen. De beslissing van de Raad van State heeft implicaties voor de manier waarop aanvragen voor verblijfsvergunningen worden behandeld en de voorwaarden waaronder leges kunnen worden geheven.