1.4.Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 oktober 2018heeft verweerder de rechtbank bericht dat er aanleiding bestaat om de verhoging van 50% op grond van artikel 2, onder a, van de Beleidsregel in te trekken. Het nieuwe boetebedrag dient volgens verweerder vastgesteld te worden op € 16.000,-.
Is de aangetroffen persoon een vreemdeling in de zin van de Vw 2000?
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de vreemdeling een vreemdeling is in de zin van de Vw 2000. In het verhoor van 27 oktober 2016 deed de vreemdeling zich in eerste instantie voor als de heer [naam 1] . Na confrontatie van de ambtenaar van de nationale politie dat de geboortedatum van de heer [naam 1] niet overeenkwam met de leeftijd die de vreemdeling had opgegeven, heeft de vreemdeling verklaard dat hij zich heeft voorgedaan als de heer [naam 1] en dat hij zijn identiteitsdocument heeft gebruikt om te werken en belastingaangifte te doen. Vervolgens verklaarde de vreemdeling de heer [naam 2] te zijn, geboren op [geboortedatum] . De inspecteurs hebben vervolgens de Basisvoorziening vreemdelingen (BVV) geraadpleegd en geconstateerd dat hierin een vreemdeling met die gegevens voorkwam. Uit de BVV bleek dat die vreemdeling op 28 februari 2013 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is geregistreerd, omdat op 26 februari 2013 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de vreemdeling is gedaan. Die aanvraag was gedaan met het doel te mogen werken in het restaurant van eiseres en is bij besluit van 13 september 2013 afgewezen. Verder blijkt uit de BVV dat de bron voor de in dit systeem vermelde gegevens een ‘Identificerend officieel document persoonsgegevens’ was. Bij de mvv-aanvraag was de kopie van het paspoort van de heer [naam 2] gevoegd. Uit het feit dat de vreemdelingenpolitie op 22 november 2016 een foto van de vreemdeling heeft toegevoegd aan het profiel van de heer [naam 2] in de BVV, volgt dat de vreemdelingenpolitie heeft vastgesteld dat de vreemdeling de heer [naam 2] is.
3. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het bestreden besluit berust op onvoldoende bewijs ten aanzien van de identificatie van de vreemdeling, zodat verweerder reeds daarom ten onrechte tot een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav concludeert. De koppeling tussen de vreemdeling en het profiel in de BVV van de heer
[naam 2] is enkel gebaseerd op de mondelinge verklaring van de vreemdeling zelf. Zijn verklaringen zijn niet inhoudelijk geverifieerd. Verweerder doet hier volgens eiseres precies wat haar wordt verweten, namelijk uitgaan van de verklaringen van de vreemdeling zelf, terwijl verweerder – anders dan eiseres bij het in dienst nemen van de vreemdeling – al wist dat hij eerder over zijn identiteit had gelogen. Eiseres betwist dat de vreemdeling de persoon is die in het BVV-profiel is opgenomen als [naam 2] . Dat de vreemdelingenpolitie nader onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de vreemdeling, blijkt niet uit het dossier. Volgens de BVV-uitdraai zijn na 28 februari 2013 geen identificatieprocessen meer gedaan. Verweerders redenering is dus enkel gebaseerd op de verklaring van de vreemdeling. Dat is volgens eiseres onvoldoende om vast te stellen dat hij de heer [naam 2] , van Chinese nationaliteit, en daarmee een vreemdeling in de zin van de Vw 2000 is.
4. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vreemdeling terecht heeft aangemerkt als een vreemdeling in de zin van de Vw 2000. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat de vreemdelingenpolitie aan het profiel van [naam 2] in de BVV een foto van de vreemdeling heeft toegevoegd. Daaruit volgt dat de vreemdelingenpolitie heeft vastgesteld dat de vreemdeling [naam 2] is. Dat verweerder geen inzicht heeft kunnen geven in de wijze waarop die identificatie precies heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Verder vindt de rechtbank van belang dat de vreemdeling, na confrontatie van de ambtenaar van de nationale politie met het feit dat de geboortedatum op het Nederlandse paspoort van [naam 1] niet overeenkwam met zijn gestelde leeftijd, zelf heeft verklaard dat hij de heer [naam 2] is, geboren op [geboortedatum] . De vreemdeling is daar noch in het gehoor, noch nadien op teruggekomen. Die combinatie van gegevens komt overeen met een in de BVV geregistreerde vreemdeling. Daarbij komt nog dat blijkens de BVV-gegevens [naam 2] eerder een mvv-aanvraag had gedaan om bij eiseres te mogen werken, maar dat die aanvraag was afgewezen. De verklaring van de vreemdeling dat hij gebruik heeft gemaakt van het Nederlandse paspoort van een ander om bij eiseres te kunnen werken, is hiermee in lijn en draagt daarom bij aan de geloofwaardigheid van de verklaring van de vreemdeling dat hij [naam 2] is. Verweerder heeft gelet daarop aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen dat de vreemdeling de heer [naam 2] is, geboren op [geboortedatum] en van Chinese nationaliteit. Hij is daarom een vreemdeling in de zin van de Vw 2000 en dit betekent dat eiseres over een tewerkstellingsvergunning had dienen te beschikken. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Wat is de reikwijdte van artikel 4 van de Sanctierichtlijn?
6. Eiseres stelt zich vervolgens op het standpunt dat de opgelegde boete in strijd is met artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn. Op grond van deze bepaling moeten lidstaten, waaronder Nederland, erop toezien dat werkgevers die aan de in het eerste lid opgesomde verplichtingen hebben voldaan, niet aansprakelijk worden gesteld voor een inbreuk op het in artikel 3 bedoelde verbod, tenzij zij ervan op de hoogte waren dat het als geldige verblijfsvergunning of verblijfsmachtiging voorgelegde document een vervalsing was. Verweerder heeft dit artikel van de Sanctierichtlijn niet actief omgezet in het nationale recht. Verweerder meent volgens eiseres ten onrechte dat de algemene evenredigheidstoets van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader uitgewerkt in de Beleidsregel, een voldoende omzetting is van artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn. In artikel 5:41 van de Awb is impliciet het criterium ‘afwezigheid van alle schuld’ vervat. Hiermee is onvoldoende aan de Europeesrechtelijke omzettingsplicht tegemoetgekomen, omdat uit artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn volgt dat alleen indien er sprake is van opzet aan de zijde van de werkgever een boete kan worden opgelegd. Volgens eiseres heeft zij voldaan aan de verplichtingen van artikel 4, eerste lid, van de Sanctierichtlijn en is er geen sprake van opzet. Zij heeft bij het in dienst nemen van de vreemdeling om zijn identiteitsdocument verzocht en hiervan een kopie gemaakt. Eiseres wist niet dat het identiteitsdocument niet van de vreemdeling was, zodat geen sprake is van opzet. Uit de Sanctierichtlijn vloeit ook niet voort dat eiseres dat had moeten controleren. Daarom mocht haar geen bestuurlijke boete worden opgelegd.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn. Dit artikel ziet expliciet op het overleggen van een verblijfsvergunning of verblijfsmachtiging. In dit geval heeft de vreemdeling een geldig identiteitsdocument (dat aan een ander toebehoorde) overgelegd. Uit de Sanctierichtlijn blijkt niet dat artikel 4 zover strekt dat het ook op een situatie als deze ziet. Voor zover artikel 4 wel op deze situatie van toepassing zou zijn, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres niet aan de verplichtingen van artikel 4, eerste lid, van de Sanctierichtlijn heeft voldaan. Eiseres had het door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocument moeten controleren en zou dan direct hebben ontdekt dat hij niet de persoon is die op het document staat afgebeeld. Verweerder was daarom bevoegd een boete op te leggen, aldus verweerder.
8. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn hier toepassing mist. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in punt 11 van de considerans van de Sanctierichtlijn (considerans) staat dat werkgevers die aan de verplichtingen van de richtlijn hebben voldaan niet aansprakelijk moeten worden gesteld voor het tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, met name wanneer de bevoegde instantie achteraf constateert dat het door een werknemer
voorgelegde documentvervalst of
onrechtmatig gebruiktwas, tenzij de werkgever op de hoogte was van deze vervalsing. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat artikel 4, derde lid, van de Sanctierichtlijn ruimer moet worden opgevat en de uitsluiting van de aansprakelijkheid ook van toepassing kan zijn op de situatie dat achteraf blijkt dat een werknemer een (geldig) document onrechtmatig heeft gebruikt. Of van een dergelijke uitsluiting sprake zou moeten zijn in dit geval, hangt af van de vraag of eiseres aan de verplichtingen van artikel 4, eerste lid, van de Sanctierichtlijn heeft voldaan.