Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/4567
V-nummer: […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. K.J. Kerdel, advocaat te ’s-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. T. Nauta.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op 1 juli 1994 en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 9 februari 2011 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
8 februari 2011 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 februari 2011. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig X.H. Qian, tolk in de Chinese taal.
4 Bij faxbericht van 21 februari 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht een nader proces-verbaal te doen opmaken met betrekking tot de staandehouding van eiser en daarbij antwoord te geven op de vraag of tijdens de staande¬houding van eiser gebruik is gemaakt van handboeien. Op 23 februari 2011 heeft verweerder aanvullende informatie overgelegd. Op 23 februari 2011 heeft eiser daarop gereageerd. Met toestemming van beide partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 februari 2011 gesloten.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiser stelt dat hij in het restaurant waar hij is staandegehouden niet aan het werk was en dat daarom zijn staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
2.1.2 Niet in geschil is dat eiser op 8 februari 2011 in het kader van een controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is gevraagd zich te legitimeren. Nu eiser zich niet kon legitimeren, is bij die controle gebleken van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden, op grond waarvan eiser krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staandegehouden. Die staandehouding is de eerste in de reeks van tot bewaring leidende stappen, waarvan de rechtmatigheid ter beoordeling van de vreem¬de¬lingenrechter staat. De vraag naar de aanleiding tot de controle van de persoonsgegevens van eiser in het kader van de Wav en of eiser al dan niet werkend is aangetroffen, is voor de uit te voeren toetsing niet van belang. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 31 mei 2007 (LJN BA7150).
2.2.1 Eiser stelt dat al tijdens zijn staandehouding handboeien zijn aangelegd en dat de maatregel van bewaring derhalve onrechtmatig moet worden geacht. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2008 (LJN BD3189).
2.2.2 Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 8 februari 2011 en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2011 leidt de rechtbank af dat eiser is geboeid nadat hij was staandegehouden en om een identiteitsdocument was gevraagd. Eiser is dus niet in de periode van de staandehouding geboeid geweest.
2.3 De beoordeling van het betoog van eiser dat verweerder ten aanzien van hem een onrechtmatig terugkeerbesluit heeft genomen laat de rechtbank in het midden. Voor een beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit bestaat namelijk in de onderhavige procedure geen ruimte. Dat dient te worden beoordeeld in het kader van het bezwaar of het beroep tegen dat besluit.
2.4.1 Ten aanzien van het betoog van eiser dat de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden, bezien in het licht van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), de maatregel niet kunnen dragen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.2 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
2.4.3 De rechtbank stelt vast dat de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Uit jurisprudentie van de Afdeling, de uitspraken van 28 juli 2004 (LJN AQ5731) en 28 november 2008 (LJN BG6196), volgt echter dat, voordat wordt toegekomen aan de vraag of een bepaling uit de richtlijn rechtstreekse werking heeft, eerst moet worden nagegaan of het van toepassing zijnde recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. Daarbij moet de nationale rechter, bij de toepassing van nationaal recht, dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken.
2.4.4 Gelet op dit toetsingskader beziet de rechtbank thans of de op grond van artikel
59 van de Vw 2000 aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden deze maatregel kunnen dragen, in die zin dat deze voldoende aansluiten bij de tekst en de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn.
2.4.5 Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen volgens verweerder blijkt uit de omstandigheden dat eiser:
(a) niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingbesluit 2000;
(b) zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn;
(c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
(d) zich niet gemeld heeft bij de korpschef;
(e) eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en
(f) onvoldoende middelen van bestaan heeft.
2.4.6 Eiser heeft de gronden onder (b), (d) en (e) niet bestreden. Uit deze gronden kan worden afgeleid dat eiser zich niet heeft gehouden aan de voorschriften gesteld bij of krachtens de Vw 2000, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde als gesteld onder artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn. Temeer, nu eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaring¬stelling heeft verklaard niet te willen terugkeren naar China. De overige aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden kunnen derhalve onbesproken blijven.
2.5.1 Ten aanzien van het betoog van eiser dat zijn bewaring, bezien in het licht van de Terugkeerrichtlijn, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, gelet op de omstandigheid dat hij nog minderjarig is, overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.2.1 Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn dienen de autoriteiten van een lidstaat, voordat zij een niet begeleide minderjarige van hun grondgebied verwijderen, zich ervan te overtuigen dat die minderjarige wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of naar adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer.
2.5.2.2 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, worden niet-begeleide minderjarigen slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring gesteld.
2.5.2.3 In paragraaf A6/1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld: “Vrijheidsontneming is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming.”
2.5.4 Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 2.4.3 en 2.4.4 dient de rechtbank te beoordelen of artikel 59 van de Vw 2000, op grond waarvan ook minderjarigen in bewaring kunnen worden gesteld, voldoende aansluit bij de tekst en doelstelling van de Terugkeer¬richtlijn waar het gaat om de inbewaringstelling van minderjarigen.
2.5.5 Eiser stelt dat hij een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is. De rechtbank is niet gebleken dat er buiten de jeugdinrichting waar hij thans verblijft voor hem opvang beschikbaar is die hem de benodigde zorg en bescherming kan bieden en waar de kans op onttrekkingsgevaar minimaal is. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verweerder in strijd met artikel 17, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn of paragraaf A6/1.5 van de Vc 2000 heeft gehandeld.
2.5.6 De vraag of voor eiser adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer aanwezig zijn behoeft pas beantwoording indien bekend is wanneer en naar welk land of welke plaats eiser uitgezet zal worden.
2.6 Het betoog van eiser geen zicht op uitzetting bestaat slaagt niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 (LJN BP1950). Hoewel sinds deze uitspraak nog steeds geen laissez passers zijn afgegeven door de Chinese autoriteiten, ziet de rechtbank hier vooralsnog geen aanleiding in voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
2.7 Vaststaat dat eiser op 14 februari 2011 kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wil aanvragen. Eerst na indiening van zijn asielaanvraag, zal verweerder de grondslag van de maatregel van bewaring moeten wijzigen in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dan dient ook de vraag te worden beantwoord of de bewaring van eiser in strijd is met de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimum¬normen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus en de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in lidstaten.
2.8 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
2.9 Het beroep is ongegrond.
2.10 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.11 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van G.F. Meiland, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 25 februari 2011.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.