ECLI:NL:RVS:2001:AD6144

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102650/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.U. Kallan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De appellant was in vreemdelingenbewaring gesteld op 4 mei 2001, en de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, verklaarde het daartegen ingediende beroep ongegrond op 21 mei 2001. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 juli 2001 ter zitting is behandeld. De appellant werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Bosch, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door A.E.J.I. Kuhlmann. De Raad van State overwoog dat de eerste grief van de appellant betrekking had op de aanwending van de bevoegdheid tot strafrechtelijke ophouding, zoals neergelegd in artikel 61, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De Raad oordeelde dat de rechter in vreemdelingenzaken niet kan oordelen over deze bevoegdheid, tenzij de onrechtmatigheid door de strafrechter is vastgesteld. De Raad concludeerde dat er in dit geval geen sprake was van een dergelijke situatie, waardoor de grief niet tot vernietiging van de uitspraak kon leiden. De tweede grief werd als niet-ontvankelijk beschouwd, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Raad
van State
200102650/1.
Datum uitspraak: 26 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 21 mei 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 mei 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, het met een kennisgeving vanwege de Staatssecretaris van Justitie daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 mei 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 25 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2001 heeft de Staatssecretaris een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door A.E.J.I. Kuhlmann, ambtenaar in dienst bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, door de Staatssecretaris met het oog op de uitzetting in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 toetst de rechtbank een besluit tot vrijheidsontneming, als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 van deze wet. Zij doet uitspraak op de in artikel 94, derde lid, voorgeschreven wijze.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 staat tegen de uitspraak van de rechtbank, als bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2.2. De eerste grief van appellant heeft betrekking op de aan de staandehouding voorafgaande aanwending van de in artikel 61, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheid tot strafrechtelijke ophouding. De rechter in vreemdelingenzaken kan niet oordelen over de aanwending van deze niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheid. Slechts indien de onrechtmatigheid van die aanwending door de strafrechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de consequenties daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Deze grief kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.3. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven te bevatten tegen de uitspraak van de rechtbank.
Ingevolge artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000 omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
2.4. Hetgeen in de tweede plaats is aangevoerd richt zich niet tegen enig nader omschreven onderdeel van de uitspraak en is dus geen grief in de zin van voormeld artikel 85 van de Vw 2000. Het aangevoerde kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2001
15-385.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,