ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5879

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/18494
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.J.B. Corbey
  • M.R. Groenewoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bewaring van een vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht en strafrecht

In deze zaak gaat het om de tijdelijke bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, die op 3 mei 2001 is aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. De eiser werd om 20.45 uur ter ontnuchtering ingesloten en is de volgende dag om 15.30 uur heengezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode van ontnuchtering niet meetelt voor de termijn van zes uren van ophouding voor verhoor, zoals vastgelegd in artikel 61, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de termijn van zes uren slechts met een half uur overschreden, wat de rechtbank niet voldoende acht om de bewaring onrechtmatig te verklaren.

De rechtbank overweegt verder dat de eiser niet in zijn eigen taal is gehoord, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De eiser heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd die overeenkomt met zijn verklaring ter zitting. Bovendien heeft de eiser aangegeven enige tijd in Spanje te hebben gewoond, wat de mogelijkheid suggereert dat hij de Spaanse taal beheerst. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding van een half uur niet zodanig is dat de belangen van de eiser zijn geschaad.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de maatregel van bewaring. De beslissing is genomen door mr. I.J.B. Corbey, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2001, in aanwezigheid van mr. M.R. Groenewoud als griffier.

Uitspraak

UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/18494 VRONTN
UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het beroep van:
A, geboren op [...] 1976, van gestelde Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Eijkelhof, werkzaam
bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
--------------------------------------------------------------------------
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Verweerder heeft op 4 mei 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd nu de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
1.2 Verweerder heeft op 7 mei 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 mei 2001. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en voert daartoe aan dat hij, in het kader van het strafrechtelijk onderzoek dat plaats vond voor de vreemdelingenrechtelijke staandehouding, te lang is opgehouden voor verhoor, hetgeen de later opgelegde vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig maakt. Eiser is voorts niet gehoord in zijn eigen taal.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Artikel 61, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), bepaalt dat een verdachte niet langer dan zes uren mag worden opgehouden voor verhoor, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends niet wordt meegerekend. De termijn vangt aan op het moment van aankomst van de verdachte op de plaats van verhoor. Bij ministeriële circulaire van 29 december 1928, 2e Afd. A, nr. 823, aan de Procureurs-Generaal bij de Gerechtshoven, betreffende artikel 57 e.v. Sv, is gesteld dat voor de termijn van zes uren niet meetellen de uren van ontnuchtering.
2.6 Eiser is op 3 mei 2001 omstreeks 20.30 uur aangehouden op verdenking van het plegen van winkeldiefstal. In het proces-verbaal van aanhouding wordt voorts vermeld dat eiser bloeddoorlopen ogen had, zijn adem naar alcohol rook en op de verbalisanten de indruk maakte sterk onder invloed te zijn van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Eiser reageerde verward op het aanspreken. Nadat hem was medegedeeld dat hij was aangehouden zagen de verbalisanten dat hij opstond en ongecontroleerd om zich heen begon te slaan. Om 20.45 uur is hij aangekomen op het bureau van politie te Rotterdam, alwaar hij verhoord zou worden. Op 4 mei 2001 is eiser om 15.30 uur heengezonden, waarna hij vervolgens op grond van artikel 50, eerste lid, Vw is staande gehouden door de Vreemdelingendienst.
2.7 De rechtbank gaat ervan uit dat de hiervoor genoemde tijdspanne van 20.45 uur tot aan middernacht niet meetelt voor de termijn van zes uren, omdat eiser gedurende deze termijn, blijkens voornoemd procesverbaal, in staat van dronkenschap verkeerde zodat wordt aangenomen dat hij is ingesloten ter ontnuchtering. Het voorgaande brengt met zich mee dat de bedoelde termijn van zes uren eerst op 4 mei 2001 om 09.00 uur is aangevangen. De rechtbank constateert voorts dat, nu eiser eerst op 15.30 uur is heengezonden, de termijn van zes uren overschreden is met een half uur.
2.8 Blijkens vaste jurisprudentie betekent deze strafrechtelijke termijnoverschrijding niet zonder meer dat ook de daaropvolgende vrijheidsbenemende maatregel onrechtmatig is te achten. De rechtbank kan de in het strafrechtelijke voortraject gemaakte fout echter wel meewegen in haar oordeelsvorming over de rechtmatigheid van de hier ter toetsing voorliggende vrijheidsbenemende maatregel.
2.9 In het kader van deze toetsing acht de rechtbank van belang dat sprake is van een termijnoverschrijding van een half uur. De rechtbank is van oordeel dat deze termijnoverschrijding niet dusdanig lang is, dat eiser in zijn belangen is geschaad en dat de bewaring om die reden onrechtmatig is. Het belang van verweerder bij het actief uitoefenen van vreemdelingentoezicht dient dan ook in dit geval te prevaleren.
2.10 Ten aanzien van eisers grief niet gehoord te zijn in zijn eigen taal merkt de rechtbank op dat eiser blijkens het proces-verbaal van verhoor een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd die overeenkomt met hetgeen hij ter zitting heeft verklaard. Voorts heeft eiser verklaard dat hij al geruime tijd in Spanje woont, zodat het niet onaannemelijk is dat eiser de Spaanse taal enigszins beheerst. Nu niet is gesteld, noch gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad, is de maatregel van bewaring ook op deze grond niet onrechtmatig.
2.11 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.12 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De bewaring wordt niet opgeheven.
2.13 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.B. Corbey, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Groenewoud, als griffier.
afschrift verzonden op: 21 mei 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.