ECLI:NL:RBZWB:2025:7093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
23/1687 en 23/1688
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 1 februari 2023 een naheffingsaanslag Bpm opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen in beroep ging. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn bijna 19 maanden bedraagt, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000, waarvan € 800 in deze uitspraak wordt toegekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel schadevergoeding toe aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1687 en 23/1688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Auto 1
4. Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Aston Martin,5.9 V12 met [VIN-nummer 1] en een CO2-uitstoot van 388 gr/km (hierna: auto 1) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 7 mei 2012 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.1.
Bij de aangifte is een verschuldigde belasting aangegeven en voldaan van € 8.145 gebaseerd op een CO2-uitstoot van 350 gr/km.
4.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende medegedeeld een naheffingsaanslag op te zullen leggen van € 1.622, gebaseerd op een CO2-uitstoot van 388 gr/km, conform de gegevens van de Rijksdienst Wegverkeer (RDW).
Auto 2
4.3.
Belanghebbende heeft een uit het buitenland afkomstige, gebruikte personenauto van het merk en type Volkswagen Golf 1.5e TSI Style en [VIN-nummer 2] (hierna: auto 2) doen inschrijven in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto is voor het eerst op 3 december 2020 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
4.4.
In de aangifte heeft belanghebbende een CO2-uitstoot vermeld van 130 gr/km. Verder heeft belanghebbende, aan de hand van de koerslijst X-Ray Rental, de historische nieuwprijs vastgesteld op € 40.827 en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 21.241.
4.5.
De inspecteur heeft aan belanghebbende medegedeeld een naheffingsaanslag op te zullen leggen van € 315. Dit bedrag is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 136 gr/km conform de gegevens van de Rijksdienst Wegverkeer (RDW). De inspecteur heeft de afschrijving gebaseerd op de forfaitaire tabel en vastgesteld op 28%. Verder heeft de inspecteur rekening gehouden met de extra leeftijdskorting.
De naheffingsaanslag
4.6.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag voor auto 1 en auto 2 opgelegd in één geschrift tezamen met de naheffing voor één andere auto. De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 6.064. Tevens heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 28. Voor zover in deze uitspraak gesproken wordt over de naheffingsaanslag en de belastingrente, wordt daarmee bedoeld de naheffing en de belastingrente met betrekking tot auto 1 en auto 2.

Motivering

Auto 1
Wettelijk kader
4.7.
In artikel 9, dertiende lid, van de Wet bpm stond het volgende:

Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 550 gram per kilometer respectievelijk 395 gram per kilometer voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel.
4.8.
In artikel 6a van de Uitvoeringsregeling bpm stond het volgende:

1. Voor de toepassing van artikel 9, dertiende lid, van de wet blijkt de CO2-uitstoot van een personenauto in gram per kilometer uit het kentekenregister.
2. Indien de CO2-uitstoot van een personenauto in gram per kilometer niet blijkt uit het kentekenregister blijkt de CO2-uitstoot in gram per kilometer uit:
de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming;
indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, en ter zake evenmin een certificaat van overeenstemming is afgegeven: de voor de auto verleende individuele goedkeuring, bedoeld in artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994;
indien voor de auto geen typegoedkeuring is verleend, geen certificaat van overeenstemming is afgegeven en ook geen individuele goedkeuring is verleend: een testrapport van een individuele keuring van de auto, waarbij de CO2-uitstoot is gemeten overeenkomstig de ter zake in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen geldende voorschriften;
in andere gevallen dan bedoeld in de onderdelen a, b en c: een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-uitstoot van de auto blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.
Standpunten van de partijen
4.9.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op artikel 110 VWEU en hiertoe verwezen naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 januari 2016 [1] (de uitspraak van 7 januari 2016). Volgens belanghebbende is feitelijk sprake van dezelfde situatie zodat de verschuldigde bpm vastgesteld dient te worden op basis van een CO2-uitstoot van 350 gr/km, uitgaande van een soortgelijke auto.
4.10.
De inspecteur heeft gesteld dat de CO2-uitstoot van de auto door de RDW terecht is vastgesteld op 388 gr/km zodat de uitspraak van 7 januari 2016 niet van toepassing is. Volgens de inspecteur is de wetgeving inmiddels aangepast waardoor belanghebbendes beroep op de uitspraak van 7 januari 2016 niet kan slagen.
Beoordeling
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van auto 1 van 388 gr/km, als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling bpm, volgt uit het kentekenregister. De rechtbank verwerpt het betoog van belanghebbende nu de CO2-uitstoot het maximum CO2-uitstoot van artikel 9, dertiende lid, van de Wet bpm niet overschrijdt. Het beroep op de uitspraak van 7 januari 2016 kan belanghebbende daarom niet baten. Van schending van artikel 110 VWEU is evenmin sprake. [2]
Auto 2
Toepassing koerslijst
4.12.
Belanghebbende heeft gesteld dat nu de CO2-uitstoot hoger is vastgesteld, de historische nieuwprijs van auto 2 eveneens hoger dient te worden vastgesteld. Naar de mening van belanghebbende is terecht een beroep gedaan op de koerslijst X-Ray Rental omdat auto 2 een huurverleden heeft.
4.13.
De inspecteur heeft betwist dat de auto een huurverleden heeft. Volgens de inspecteur betekent een vermelding op het kentekenbewijs dat sprake is geweest van huur, nog niet dat sprake is van een ex-rental omdat het ook mogelijk is dat het een leaseauto betreft met één gebruiker.
4.14.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat auto 2 een ex-rental auto betreft. Dit brengt mee dat belanghebbende geen beroep kan doen op de door haar ingebrachte koerslijst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de afschrijving hoger dient te zijn.
Kentekenregistratiemethode
4.15.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde kentekenregistratiemethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [3] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [4]
Naheffingsaanslag en belastingrente
4.16.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd.
4.17.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.18.
Belanghebbende heeft ter zitting aanspraak gemaakt op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.19.
Op grond van vaste jurisprudentie [5] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. [6]
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
4.21.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 19 april 2022 in zaaknummer 23/1683 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 22 oktober 2025. Sinds de indiening van het oudste bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 43 maanden verstreken zodat de redelijke termijn met afgerond 19 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft daarom voor de 5 zaaknummers tezamen recht op een immateriëleschadevergoeding van € 2.000, waarvan 2/5e (€ 800) in deze uitspraak wordt toegekend. Nu de uitspraak op bezwaar is gedaan op 1 februari 2023, is de overschrijding voor 4/19e deel, derhalve € 170 toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 15/19 deel, zijnde € 630, aan de beroepsfase. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële- schadevergoeding. Gelet op het tijdstip van het verzoek om vergoeding van immateriële schade, is er geen recht op vergoeding van het griffierecht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhang tussen de zaken van belanghebbende met de nummers 23/1683, 23/1684 en 23/1685, 23/1687 en 23/1688 (zie ook hieronder). Het gaat immers om zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen (de toepassing van de herleidingsmethode, de vaststelling van de toepasselijke CO2-uitstoot en de hoogte van de afschrijving) die gelijktijdig zijn behandeld. De vergoeding van immateriële schade dient dan ook te worden verdeeld over deze zaken. De rechtbank zal per zaaknummer een vijfde deel van de vergoeding toekennen.
5.2.
Gelet op het gegronde beroep in de zaak met zaaknummer 23/1683, bestaat in totaal voor alle zaken aanspraak op een proceskostenvergoeding van € 3.108, met een vermenigvuldigingsfactor van 1,5 in verband met de overige gegronde beroepen en de immateriëleschadevergoedingen die worden toegekend. De totale vergoeding is dan ook € 4.662. In deze zaak wordt daarvan 2/5e deel, een bedrag van € 1.864,80 toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 170;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 630;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.864,80 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 22 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Hoge Raad 3 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1472, r.o. 4.5.3 en Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.4.3.
4.ECLI:NL:PHR:2023:1223, r.o. 3.1 tot en met 3.5.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.