In deze zaak gaat het om de vraag of de verschuldigde belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) moet worden vastgesteld op basis van de in de aangifte vermelde CO2-uitstoot van 388 gram per kilometer of de in de wet vastgelegde CO2-uitstoot van 350 gram per kilometer. De belanghebbende, een B.V., heeft op 12 maart 2013 aangifte gedaan van de BPM voor een geïmporteerde personenauto. De Inspecteur heeft de aangifte afgewezen en geen teruggaaf verleend, wat leidde tot een beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 13 november 2015 werd duidelijk dat er geen certificaat van overeenstemming (CVO) beschikbaar was op het moment van aangifte, wat de mogelijkheid om de CO2-uitstoot te meten bemoeilijkte. Het Hof oordeelde dat het niet mogelijk is om een hogere uitstoot dan 350 gram per kilometer vast te stellen zonder een CVO, wat in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Hof concludeerde dat de belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van € 6.108, rentevergoeding over dit bedrag en vergoeding van griffierechten en proceskosten. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en het hoger beroep werd gegrond verklaard.