In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die op 22 december 2021 werd gedaan. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, waarbij de belanghebbende een vermindering van de belasting heeft aangevraagd op basis van de gebruikte staat van de voertuigen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de door belanghebbende gehanteerde herleidingsmethode voor het berekenen van de belastingvermindering niet is toegestaan. Het Hof heeft vastgesteld dat deze methode niet voldoet aan de wettelijke eisen en dat artikel 110 VWEU geen aanleiding geeft om deze methode te aanvaarden. Daarnaast heeft de belanghebbende een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 12 maanden, maar minder dan 18 maanden, en heeft een schadevergoeding van € 1.500 toegekend. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van de belanghebbende.